Dutch

Detailed Translations for slaan from Dutch to French

slaan:

slaan verb (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)

  1. slaan (een klap geven)
    frapper
    • frapper verb (frappe, frappes, frappons, frappez, )
  2. slaan (hard slaan; meppen; hengsten; timmeren)
    frapper; battre; fouetter; taper; cogner; heurter
    • frapper verb (frappe, frappes, frappons, frappez, )
    • battre verb (bats, bat, battons, battez, )
    • fouetter verb (fouette, fouettes, fouettons, fouettez, )
    • taper verb (tape, tapes, tapons, tapez, )
    • cogner verb (cogne, cognes, cognons, cognez, )
    • heurter verb (heurte, heurtes, heurtons, heurtez, )
  3. slaan (bonken; rammen; hameren)
    battre; frapper; donner des coups de marteau; se heurter contre; heurter; cogner; enfoncer à coups de bélier; marteler; taper; éperonner; tabasser; tamponner
    • battre verb (bats, bat, battons, battez, )
    • frapper verb (frappe, frappes, frappons, frappez, )
    • heurter verb (heurte, heurtes, heurtons, heurtez, )
    • cogner verb (cogne, cognes, cognons, cognez, )
    • marteler verb (martèle, martèles, martelons, martelez, )
    • taper verb (tape, tapes, tapons, tapez, )
    • éperonner verb (éperonne, éperonnes, éperonnons, éperonnez, )
    • tabasser verb (tabasse, tabasses, tabassons, tabassez, )
    • tamponner verb (tamponne, tamponnes, tamponnons, tamponnez, )

Conjugations for slaan:

o.t.t.
  1. sla
  2. slaat
  3. slaat
  4. slaan
  5. slaan
  6. slaan
o.v.t.
  1. sloeg
  2. sloeg
  3. sloeg
  4. sloegen
  5. sloegen
  6. sloegen
v.t.t.
  1. heb geslagen
  2. hebt geslagen
  3. heeft geslagen
  4. hebben geslagen
  5. hebben geslagen
  6. hebben geslagen
v.v.t.
  1. had geslagen
  2. had geslagen
  3. had geslagen
  4. hadden geslagen
  5. hadden geslagen
  6. hadden geslagen
o.t.t.t.
  1. zal slaan
  2. zult slaan
  3. zal slaan
  4. zullen slaan
  5. zullen slaan
  6. zullen slaan
o.v.t.t.
  1. zou slaan
  2. zou slaan
  3. zou slaan
  4. zouden slaan
  5. zouden slaan
  6. zouden slaan
en verder
  1. ben geslagen
  2. bent geslagen
  3. is geslagen
  4. zijn geslagen
  5. zijn geslagen
  6. zijn geslagen
diversen
  1. sla!
  2. slat!
  3. geslagen
  4. slaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for slaan:

NounRelated TranslationsOther Translations
battre afbeuken
VerbRelated TranslationsOther Translations
battre bonken; hameren; hard slaan; hengsten; meppen; rammen; slaan; timmeren aankloppen; aantikken; afkloppen; bekampen; beroeren; bestrijden; beuken; bevechten; hameren; karnen; klakken; klapperen; kleppen; kloppen; kloppen met een hamer; klutsen; omroeren; raken; rammen; roeren; tikken; treffen
cogner bonken; hameren; hard slaan; hengsten; meppen; rammen; slaan; timmeren aankloppen; aanrijden; aantikken; beuken; botsen; hengsten; kloppen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; rammen; stompen; stoten op; tikken
donner des coups de marteau bonken; hameren; rammen; slaan beuken; hameren; kloppen met een hamer; rammen
enfoncer à coups de bélier bonken; hameren; rammen; slaan
fouetter hard slaan; hengsten; meppen; slaan; timmeren aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; geselen; in elkaar timmeren; kastijden; klutsen; snerpen; toetakelen; tuchtigen
frapper bonken; een klap geven; hameren; hard slaan; hengsten; meppen; rammen; slaan; timmeren aankloppen; aantikken; beuken; een oplawaai geven; frapperen; hameren; hengsten; kloppen; kloppen met een hamer; rammen; stompen; tikken
heurter bonken; hameren; hard slaan; hengsten; meppen; rammen; slaan; timmeren aankloppen; aanrijden; aanstoot geven; aantikken; aanvaren; bonzen; botsen; choqueren; ketsen; kloppen; luiden; op elkaar knallen; op elkaar stoten; opbotsen; schokken; shockeren; stoten op; tikken
marteler bonken; hameren; rammen; slaan accentueren; benadrukken; beuken; rammen
se heurter contre bonken; hameren; rammen; slaan
tabasser bonken; hameren; rammen; slaan aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; bakkeleien; beuken; duelleren; in elkaar timmeren; kampen; kleunen; knokken; knuppelen; matten; rammen; ranselen; toetakelen; vechten
tamponner bonken; hameren; rammen; slaan afbetten; afstempelen; betten; beuken; bevochtigen; bufferen; deppen; rammen; stempel opdrukken; stempel zetten; stempelen
taper bonken; hameren; hard slaan; hengsten; meppen; rammen; slaan; timmeren aankloppen; aantikken; beuken; dichten; dichtmaken; dichtstoppen; hameren; hengsten; kloppen; kloppen met een hamer; machineschrijven; rammen; stompen; stoppen; tikken; typen
éperonner bonken; hameren; rammen; slaan aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanzetten; aanzetten tot; animeren; iemand motiveren; instigeren; opjutten; porren; prikkelen; provoceren; stimuleren

Related Definitions for "slaan":

  1. waar het over gaat1
    • zijn opmerking sloeg op mij1
  2. een dreunend geluid maken1
    • de grote klok slaat drie uur1
  3. klappen geven1
    • hij sloeg de hond toen die niet luisterde1

Wiktionary Translations for slaan:

slaan
noun
  1. agri|fr action de battre les céréales, certains légumes ou certaines légumineuses pour séparer les tiges de la graine.
  2. action de battre, parler des choses.
verb
  1. frapper de coups répétés.
  2. frapper de coups de bâtonréf|1&2.
  3. marquer avec une estampille.
  4. A TRIER
  5. entrer brusquement en contact.
  6. rendre un son.

Cross Translation:
FromToVia
slaan battre beat — to hit, to knock, to pound, to strike
slaan fouetter; battre beat — to whip
slaan battre; surpasser; vaincre; défaire; dominer; aplatir; écraser; enfoncer best — to beat
slaan meurtrir; contusionner bruise — strike (a person), giving them a bruise
slaan bâtonner club — to hit with a club
slaan se débrouiller get along — survive; to do well enough
slaan battre; frapper hit — to give a blow
slaan toucher hit — to manage to touch in the right place
slaan frapper; battre strike — to hit
slaan frapper; claquer; fesser whack — To hit, slap or strike

Related Translations for slaan