Summary
Dutch to French: more detail...
-
streek:
- région; province; département; arrondissement; section; contrée; domaine; secteur; zone; circonscription; territoire; district; tour; niche; drôlerie; ruse; piège; leurre; terrain
- strijken:
- Wiktionary:
Dutch
Detailed Translations for streek from Dutch to French
streek:
-
de streek (regio)
la région; la province; le département; l'arrondissement; la section; la contrée; le domaine; le secteur; la zone; la circonscription -
de streek (landstreek; gebied; plaats; regio; gouw; gewest; oord)
-
de streek (poets)
-
de streek (oord; hoek)
-
de streek (loer)
-
de streek (zone; gebied; terrein; gordel; territorium)
la zone; le domaine; le terrain; la région; le secteur; la section; la contrée; l'arrondissement; la circonscription; la province
Translation Matrix for streek:
Related Words for "streek":
Wiktionary Translations for streek:
streek
Cross Translation:
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• streek | → aire | ↔ area — particular geographic region |
• streek | → farce; tour | ↔ prank — practical joke or mischievous trick |
• streek | → région | ↔ region — any considerable and connected part of a space or surface |
• streek | → trait | ↔ stroke — line drawn with a pen or pencil |
streek form of strijken:
-
strijken (gladstrijken)
repasser; déplisser; défroisser-
repasser verb (repasse, repasses, repassons, repassez, repassent, repassais, repassait, repassions, repassiez, repassaient, repassai, repassas, repassa, repassâmes, repassâtes, repassèrent, repasserai, repasseras, repassera, repasserons, repasserez, repasseront)
-
déplisser verb (déplisse, déplisses, déplissons, déplissez, déplissent, déplissais, déplissait, déplissions, déplissiez, déplissaient, déplissai, déplissas, déplissa, déplissâmes, déplissâtes, déplissèrent, déplisserai, déplisseras, déplissera, déplisserons, déplisserez, déplisseront)
-
défroisser verb (défroisse, défroisses, défroissons, défroissez, défroissent, défroissais, défroissait, défroissions, défroissiez, défroissaient, défroissai, défroissas, défroissa, défroissâmes, défroissâtes, défroissèrent, défroisserai, défroisseras, défroissera, défroisserons, défroisserez, défroisseront)
-
Conjugations for strijken:
o.t.t.
- strijk
- strijkt
- strijkt
- strijken
- strijken
- strijken
o.v.t.
- streek
- streek
- streek
- streken
- streken
- streken
v.t.t.
- heb gestreken
- hebt gestreken
- heeft gestreken
- hebben gestreken
- hebben gestreken
- hebben gestreken
v.v.t.
- had gestreken
- had gestreken
- had gestreken
- hadden gestreken
- hadden gestreken
- hadden gestreken
o.t.t.t.
- zal strijken
- zult strijken
- zal strijken
- zullen strijken
- zullen strijken
- zullen strijken
o.v.t.t.
- zou strijken
- zou strijken
- zou strijken
- zouden strijken
- zouden strijken
- zouden strijken
en verder
- ben gestreken
- bent gestreken
- is gestreken
- zijn gestreken
- zijn gestreken
- zijn gestreken
diversen
- strijk!
- strijkt!
- gestreken
- strijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for strijken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
défroisser | gladstrijken; strijken | effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken |
déplisser | gladstrijken; strijken | |
repasser | gladstrijken; strijken | met pen overtekenen; overtrekken |
Related Definitions for "strijken":
Wiktionary Translations for strijken:
strijken
Cross Translation:
verb
strijken
verb
-
Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur.
- abaisser → in discrediet brengen; herleiden; inkrimpen; reduceren; vereenvoudigen; zetten; ruïneren; te gronde richten; ten val brengen; verderven; aflaten; laten zakken; neerhalen; inkorten; verminderen; kleineren; afbreken; afgeven op; afkammen; trekken; een streep trekken; neerlaten; strijken; vellen; afdraaien; verlagen; kleinmaken; vernederen; verootmoedigen
-
À trier
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• strijken | → repasser | ↔ iron — to pass an iron over clothing |
• strijken | → repassage | ↔ ironing — act of pressing clothes with an iron |
• strijken | → caresser | ↔ stroke — to move one's hand or an object over the surface of |