Dutch

Detailed Translations for stukslaan from Dutch to French

stukslaan:

stukslaan verb (sla stuk, slaat stuk, sloeg stuk, sloegen stuk, stukgeslagen)

  1. stukslaan (aan stukken slaan; inslaan; verbrijzelen; kapotslaan)
    casser; écraser; rabattre; rompre; briser; broyer; démolir; fracasser; casser en morceaux; mettre en morceaux
    • casser verb (casse, casses, cassons, cassez, )
    • écraser verb (écrase, écrases, écrasons, écrasez, )
    • rabattre verb (rabats, rabat, rabattons, rabattez, )
    • rompre verb (romps, romp, rompons, rompez, )
    • briser verb (brise, brises, brisons, brisez, )
    • broyer verb (broie, broies, broyons, broyez, )
    • démolir verb (démolis, démolit, démolissons, démolissez, )
    • fracasser verb (fracasse, fracasses, fracassons, fracassez, )

Conjugations for stukslaan:

o.t.t.
  1. sla stuk
  2. slaat stuk
  3. slaat stuk
  4. slaan stuk
  5. slaan stuk
  6. slaan stuk
o.v.t.
  1. sloeg stuk
  2. sloeg stuk
  3. sloeg stuk
  4. sloegen stuk
  5. sloegen stuk
  6. sloegen stuk
v.t.t.
  1. heb stukgeslagen
  2. hebt stukgeslagen
  3. heeft stukgeslagen
  4. hebben stukgeslagen
  5. hebben stukgeslagen
  6. hebben stukgeslagen
v.v.t.
  1. had stukgeslagen
  2. had stukgeslagen
  3. had stukgeslagen
  4. hadden stukgeslagen
  5. hadden stukgeslagen
  6. hadden stukgeslagen
o.t.t.t.
  1. zal stukslaan
  2. zult stukslaan
  3. zal stukslaan
  4. zullen stukslaan
  5. zullen stukslaan
  6. zullen stukslaan
o.v.t.t.
  1. zou stukslaan
  2. zou stukslaan
  3. zou stukslaan
  4. zouden stukslaan
  5. zouden stukslaan
  6. zouden stukslaan
en verder
  1. ben stukgeslagen
  2. bent stukgeslagen
  3. is stukgeslagen
  4. zijn stukgeslagen
  5. zijn stukgeslagen
  6. zijn stukgeslagen
diversen
  1. sla stuk!
  2. slat stuk!
  3. stukgeslagen
  4. stukslaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for stukslaan:

VerbRelated TranslationsOther Translations
briser aan stukken slaan; inslaan; kapotslaan; stukslaan; verbrijzelen aan stukken breken; aantasten; aanvreten; afbreken; afknappen; barsten; bederven; beschadigen; beëindigen; breken; er vanaf breken; forceren; in stukken breken; kapotbreken; kapotgooien; kapotmaken; knakken; kunnen stikken; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; ontbinden; opheffen; slopen; stukbreken; stukgooien; stukmaken; uit elkaar halen; verbreken; verbrijzelen; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken
broyer aan stukken slaan; inslaan; kapotslaan; stukslaan; verbrijzelen aantasten; aanvreten; bederven; bedwingen; beschadigen; beteugelen; fijn maken; fijndrukken; fijnmaken; fijnstampen; in bedwang houden; kapotdrukken; kapotgooien; onderdrukken; platdrukken; platmaken; pletten; stampen; stukgooien; terughouden; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren
casser aan stukken slaan; inslaan; kapotslaan; stukslaan; verbrijzelen aan stukken breken; aan stukken vallen; aantasten; aanvreten; afbreken; afknappen; afsluiten; barsten; bederven; beschadigen; beëindigen; breken; een einde maken aan; eindigen; er vanaf breken; in stukken breken; kapotbreken; kapotgooien; kapotmaken; knakken; kunnen stikken; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; ophouden; slopen; stoppen; stukbreken; stukgooien; stukmaken; stukvallen; tot schroot verwerken; uit elkaar halen; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; vernietigen; verpesten; verzieken
casser en morceaux aan stukken slaan; inslaan; kapotslaan; stukslaan; verbrijzelen
démolir aan stukken slaan; inslaan; kapotslaan; stukslaan; verbrijzelen aantasten; aanvreten; afbreken; bederven; beschadigen; breken; desintegreren; ergens uitscheuren; iets afbreken; in stukken breken; kapot maken; kapotbreken; kapotgooien; kapotmaken; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; slechten; slopen; stukgooien; tot schroot verwerken; uit elkaar halen; uit elkaar vallen; uiteenvallen; vernietigen; wegbreken
fracasser aan stukken slaan; inslaan; kapotslaan; stukslaan; verbrijzelen aan stukken breken; aantasten; aanvreten; afbreken; afknappen; barsten; bederven; beschadigen; breken; er vanaf breken; kapotgooien; kapotmaken; kunnen stikken; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; slopen; stukbreken; stukgooien; uit elkaar halen
mettre en morceaux aan stukken slaan; inslaan; kapotslaan; stukslaan; verbrijzelen kapotgooien; stukgooien
rabattre aan stukken slaan; inslaan; kapotslaan; stukslaan; verbrijzelen afdingen; afpingelen; kapotgooien; marchanderen; onderhandelen; opvouwen; pingelen; sjacheren; stukgooien; vouwen
rompre aan stukken slaan; inslaan; kapotslaan; stukslaan; verbrijzelen aan stukken breken; afbreken; afknappen; barsten; bederven; beëindigen; breken; doorbreken; er vanaf breken; forceren; in stukken breken; kapot barsten; kapotbreken; kapotgaan; kapotmaken; knakken; kunnen stikken; losrukken; losscheuren; lostrekken; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; onklaar raken; ontbinden; opheffen; slopen; stukbreken; stukgaan; stukmaken; uit elkaar halen; verbreken; verbrijzelen; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken
écraser aan stukken slaan; inslaan; kapotslaan; stukslaan; verbrijzelen bedwingen; beteugelen; breken; doen neerstorten; fijn maken; fijndrukken; fijnmaken; fijnmalen; fijnstampen; in bedwang houden; in stukken breken; kapotbreken; kapotdrukken; kapotgooien; malen; neerstorten; omverrijden; onderdrukken; overheen rijden; overrijden; overschrijven; platdrukken; platlopen; platmaken; platstampen; platwalsen; pletten; stampen; stukgooien; terughouden; verbrijzelen; vergruizen; vermalen; vermorzelen; verpletteren

External Machine Translations: