Summary
Dutch to French: more detail...
- sukkelend:
- sukkelen:
-
Wiktionary:
- sukkelen → être malade, souffrir, trotter
Dutch
Detailed Translations for sukkelend from Dutch to French
sukkelend:
-
sukkelend
maladroit; gauche; maladroitement; gauchement; avec maladresse-
maladroit adj
-
gauche adj
-
maladroitement adj
-
gauchement adj
-
avec maladresse adj
-
Translation Matrix for sukkelend:
sukkelend form of sukkelen:
-
sukkelen (kwakkelen)
Conjugations for sukkelen:
o.t.t.
- sukkel
- sukkelt
- sukkelt
- sukkelen
- sukkelen
- sukkelen
o.v.t.
- sukkelde
- sukkelde
- sukkelde
- sukkelden
- sukkelden
- sukkelden
v.t.t.
- heb gesukkeld
- hebt gesukkeld
- heeft gesukkeld
- hebben gesukkeld
- hebben gesukkeld
- hebben gesukkeld
v.v.t.
- had gesukkeld
- had gesukkeld
- had gesukkeld
- hadden gesukkeld
- hadden gesukkeld
- hadden gesukkeld
o.t.t.t.
- zal sukkelen
- zult sukkelen
- zal sukkelen
- zullen sukkelen
- zullen sukkelen
- zullen sukkelen
o.v.t.t.
- zou sukkelen
- zou sukkelen
- zou sukkelen
- zouden sukkelen
- zouden sukkelen
- zouden sukkelen
en verder
- ben gesukkeld
- bent gesukkeld
- is gesukkeld
- zijn gesukkeld
- zijn gesukkeld
- zijn gesukkeld
diversen
- sukkel!
- sukkelt!
- gesukkeld
- sukkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for sukkelen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
avoir une santé chancelante | kwakkelen; sukkelen |
Related Words for "sukkelen":
Wiktionary Translations for sukkelen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• sukkelen | → être malade; souffrir | ↔ ail — to be ill |
• sukkelen | → trotter | ↔ trotten — langsam, lustlos, stumpfsinnig, schwerfällig, mit monotonem Schritt irgendwohin gehen |