Dutch
Detailed Translations for takel from Dutch to French
takel:
-
de takel (hijsblok; katrol; takelblok; hijstoestel)
Translation Matrix for takel:
Noun | Related Translations | Other Translations |
appareil de levage | hijsblok; hijstoestel; katrol; takel; takelblok | hijsinstallatie; hijskooi; hijskraan; hijstoestel; kraan |
installation de levage | hijsblok; hijstoestel; katrol; takel; takelblok | hijsinstallatie; hijskraan; hijstoestel; hoogwerker; kraan |
moufle | hijsblok; hijstoestel; katrol; takel; takelblok | |
poulie | hijsblok; hijstoestel; katrol; takel; takelblok | poelie; riemschijf |
Related Words for "takel":
takelen:
-
takelen (met een takel ophijsen)
gréer; lever; hisser-
gréer verb (grée, grées, gréons, gréez, gréent, gréais, gréait, gréions, gréiez, gréaient, gréai, gréas, gréa, gréâmes, gréâtes, gréèrent, gréerai, gréeras, gréera, gréerons, gréerez, gréeront)
-
lever verb (lève, lèves, levons, levez, lèvent, levais, levait, levions, leviez, levaient, levai, levas, leva, levâmes, levâtes, levèrent, lèverai, lèveras, lèvera, lèverons, lèverez, lèveront)
-
hisser verb (hisse, hisses, hissons, hissez, hissent, hissais, hissait, hissions, hissiez, hissaient, hissai, hissas, hissa, hissâmes, hissâtes, hissèrent, hisserai, hisseras, hissera, hisserons, hisserez, hisseront)
-
Conjugations for takelen:
o.t.t.
- takel
- takelt
- takelt
- takelen
- takelen
- takelen
o.v.t.
- takelde
- takelde
- takelde
- takelden
- takelden
- takelden
v.t.t.
- heb getakeld
- hebt getakeld
- heeft getakeld
- hebben getakeld
- hebben getakeld
- hebben getakeld
v.v.t.
- had getakeld
- had getakeld
- had getakeld
- hadden getakeld
- hadden getakeld
- hadden getakeld
o.t.t.t.
- zal takelen
- zult takelen
- zal takelen
- zullen takelen
- zullen takelen
- zullen takelen
o.v.t.t.
- zou takelen
- zou takelen
- zou takelen
- zouden takelen
- zouden takelen
- zouden takelen
en verder
- ben getakeld
- bent getakeld
- is getakeld
- zijn getakeld
- zijn getakeld
- zijn getakeld
diversen
- takel!
- takelt!
- getakeld
- takelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze