Dutch
Detailed Translations for tentoonspreiden from Dutch to French
tentoonspreiden:
tentoonspreiden verb (speid tentoon, speidt tentoon, speidde tentoon, speidden tentoon, tentoongespreid)
-
tentoonspreiden (uitstallen)
Conjugations for tentoonspreiden:
o.t.t.
- speid tentoon
- speidt tentoon
- speidt tentoon
- speiden tentoon
- speiden tentoon
- speiden tentoon
o.v.t.
- speidde tentoon
- speidde tentoon
- speidde tentoon
- speidden tentoon
- speidden tentoon
- speidden tentoon
v.t.t.
- heb tentoongespreid
- hebt tentoongespreid
- heeft tentoongespreid
- hebben tentoongespreid
- hebben tentoongespreid
- hebben tentoongespreid
v.v.t.
- had tentoongespreid
- had tentoongespreid
- had tentoongespreid
- hadden tentoongespreid
- hadden tentoongespreid
- hadden tentoongespreid
o.t.t.t.
- zal tentoonspreiden
- zult tentoonspreiden
- zal tentoonspreiden
- zullen tentoonspreiden
- zullen tentoonspreiden
- zullen tentoonspreiden
o.v.t.t.
- zou tentoonspreiden
- zou tentoonspreiden
- zou tentoonspreiden
- zouden tentoonspreiden
- zouden tentoonspreiden
- zouden tentoonspreiden
en verder
- ben tentoongespreid
- bent tentoongespreid
- is tentoongespreid
- zijn tentoongespreid
- zijn tentoongespreid
- zijn tentoongespreid
diversen
- speid tentoon!
- speidt tentoon!
- tentoongespreid
- tentoonspreidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for tentoonspreiden:
Verb | Related Translations | Other Translations |
étaler | tentoonspreiden; uitstallen | afsteken; eruit springen; etaleren; exposeren; geuren; in het oog lopen; klaar leggen; ontvouwen; openspreiden; openvouwen; opvallen; pralen; pronken; rondstrooien; te kijk lopen met; tentoonstellen; tonen; uitdijen; uitklappen; uitslaan; uitsmeren; uitspreiden; uitspringen; uitstallen; uitsteken; uitvouwen; uitzaaien; uitzenden; uitzwellen; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien; vertonen; voor ogen brengen |