Dutch
Detailed Translations for ter overweging geven from Dutch to French
ter overweging geven:
ter overweging geven verb (geef ter overweging, geeft ter overweging, gaf ter overweging, gaven ter overweging, ter overweging gegeven)
-
ter overweging geven (voorleggen)
soumettre; proposer; suggérer; présenter-
soumettre verb (soumets, soumet, soumettons, soumettez, soumettent, soumettais, soumettait, soumettions, soumettiez, soumettaient, soumis, soumit, soumîmes, soumîtes, soumirent, soumettrai, soumettras, soumettra, soumettrons, soumettrez, soumettront)
-
proposer verb (propose, proposes, proposons, proposez, proposent, proposais, proposait, proposions, proposiez, proposaient, proposai, proposas, proposa, proposâmes, proposâtes, proposèrent, proposerai, proposeras, proposera, proposerons, proposerez, proposeront)
-
suggérer verb (suggère, suggères, suggérons, suggérez, suggèrent, suggérais, suggérait, suggérions, suggériez, suggéraient, suggérai, suggéras, suggéra, suggérâmes, suggérâtes, suggérèrent, suggérerai, suggéreras, suggérera, suggérerons, suggérerez, suggéreront)
-
présenter verb (présente, présentes, présentons, présentez, présentent, présentais, présentait, présentions, présentiez, présentaient, présentai, présentas, présenta, présentâmes, présentâtes, présentèrent, présenterai, présenteras, présentera, présenterons, présenterez, présenteront)
-
Conjugations for ter overweging geven:
o.t.t.
- geef ter overweging
- geeft ter overweging
- geeft ter overweging
- geven ter overweging
- geven ter overweging
- geven ter overweging
o.v.t.
- gaf ter overweging
- gaf ter overweging
- gaf ter overweging
- gaven ter overweging
- gaven ter overweging
- gaven ter overweging
v.t.t.
- heb ter overweging gegeven
- hebt ter overweging gegeven
- heeft ter overweging gegeven
- hebben ter overweging gegeven
- hebben ter overweging gegeven
- hebben ter overweging gegeven
v.v.t.
- had ter overweging gegeven
- had ter overweging gegeven
- had ter overweging gegeven
- hadden ter overweging gegeven
- hadden ter overweging gegeven
- hadden ter overweging gegeven
o.t.t.t.
- zal ter overweging geven
- zult ter overweging geven
- zal ter overweging geven
- zullen ter overweging geven
- zullen ter overweging geven
- zullen ter overweging geven
o.v.t.t.
- zou ter overweging geven
- zou ter overweging geven
- zou ter overweging geven
- zouden ter overweging geven
- zouden ter overweging geven
- zouden ter overweging geven
en verder
- ben ter overweging gegeven
- bent ter overweging gegeven
- is ter overweging gegeven
- zijn ter overweging gegeven
- zijn ter overweging gegeven
- zijn ter overweging gegeven
diversen
- geef ter overweging!
- geeft ter overweging!
- ter overweging gegeven
- ter overweging gevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze