Summary
Dutch to French: more detail...
- uitgeleefd:
- uitleven:
-
Wiktionary:
- uitgeleefd → caduc, vieux
- uitleven → se défoudre
Dutch
Detailed Translations for uitgeleefd from Dutch to French
uitgeleefd:
-
uitgeleefd
Translation Matrix for uitgeleefd:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
décrépit | uitgeleefd | aftands |
très vieux | uitgeleefd | hoogbejaard; stokoud; zeer oud |
Wiktionary Translations for uitgeleefd:
uitgeleefd
adjective
-
(botanique) Se dit d’un organe, notamment les feuilles, se détachant et tombant chaque année.
- caduc → aftands; bouwvallig; gammel; uitgeleefd; uitgewoond; wrak
-
D’un certain âge (relatif à un autre).
- vieux → bejaard; oud; vergevorderd; aftands; bouwvallig; gammel; uitgeleefd; uitgewoond; wrak
uitleven:
-
uitleven (uit de band springen)
Conjugations for uitleven:
o.t.t.
- leef uit
- leeft uit
- leeft uit
- leven uit
- leven uit
- leven uit
o.v.t.
- leefde uit
- leefde uit
- leefde uit
- leefden uit
- leefden uit
- leefden uit
v.t.t.
- heb uitgeleefd
- hebt uitgeleefd
- heeft uitgeleefd
- hebben uitgeleefd
- hebben uitgeleefd
- hebben uitgeleefd
v.v.t.
- had uitgeleefd
- had uitgeleefd
- had uitgeleefd
- hadden uitgeleefd
- hadden uitgeleefd
- hadden uitgeleefd
o.t.t.t.
- zal uitleven
- zult uitleven
- zal uitleven
- zullen uitleven
- zullen uitleven
- zullen uitleven
o.v.t.t.
- zou uitleven
- zou uitleven
- zou uitleven
- zouden uitleven
- zouden uitleven
- zouden uitleven
en verder
- ben uitgeleefd
- bent uitgeleefd
- is uitgeleefd
- zijn uitgeleefd
- zijn uitgeleefd
- zijn uitgeleefd
diversen
- leef uit!
- leeft uit!
- uitgeleefd
- uitlevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitleven:
Verb | Related Translations | Other Translations |
se défoncer | uit de band springen; uitleven | |
se défouler | uit de band springen; uitleven | afreageren; luchten |
Antonyms for "uitleven":
Related Definitions for "uitleven":
Wiktionary Translations for uitleven:
uitleven
verb
-
een verlangen tot verzadiging kunnen botvieren
- uitleven → se défoudre