Verb | Related Translations | Other Translations |
bouffir
|
uitdijen; uitzwellen
|
|
enfler
|
uitdijen; uitzwellen
|
aandikken; bollen; expanderen; laten exploderen; opblazen; opbollen; openen; opkloppen; opschroeven; opzwellen; overdreven voorstellen; overdrijven; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden; zwellen
|
gonfler
|
uitdijen; uitzwellen
|
dik worden; doen zwellen; expanderen; farceren; laten exploderen; opblazen; opdrijven; openen; opschroeven; opvullen; opzwellen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; veel doen stijgen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden; vullen; zwellen
|
grossir
|
uitdijen; uitzwellen
|
aandikken; aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; bollen; de hoogte ingaan; dik worden; dikker worden; expanderen; geconcentreerder worden; gedijen; groeien; groter worden; iets overdreven voorstellen; laten exploderen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhoogstijgen; opblazen; opbollen; openen; opkloppen; opschroeven; opzetten; opzwellen; overdreven voorstellen; overdrijven; rijzen; stijgen; stollen; talrijker maken; toenemen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; verdikken; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden; zwellen
|
s'amplifier
|
uitdijen; uitzwellen
|
aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; dik worden; expanderen; gedijen; groeien; groter worden; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhoogstijgen; openen; opzetten; opzwellen; rijzen; stijgen; toenemen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden; zwellen
|
s'enfler
|
uitdijen; uitzwellen
|
dik worden; dikker worden; etteren; expanderen; openen; opzwellen; pus afscheiden; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; verdikken; vermeerderen; verruimen; verwijden; zwellen
|
se dilater
|
uitdijen; uitzwellen
|
dik worden; expanderen; openen; opzwellen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden; wijder maken; zwellen
|
se gonfler
|
uitdijen; uitzwellen
|
bollen; laten exploderen; opblazen; opbollen; opzwellen; zwellen
|
étaler
|
uitdijen; uitzwellen
|
afsteken; eruit springen; etaleren; exposeren; geuren; in het oog lopen; klaar leggen; ontvouwen; openspreiden; openvouwen; opvallen; pralen; pronken; rondstrooien; te kijk lopen met; tentoonspreiden; tentoonstellen; tonen; uitklappen; uitslaan; uitsmeren; uitspreiden; uitspringen; uitstallen; uitsteken; uitvouwen; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien; vertonen; voor ogen brengen
|
étendre
|
uitdijen; uitzwellen
|
aangeven; aanreiken; breder maken; expanderen; geven; klaar leggen; naar buiten hangen; ontvouwen; openen; openspreiden; openvouwen; oprekken; opspannen; reiken; rekken; rondstrooien; spannen; talrijker maken; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uithangen; uitklappen; uitrekken; uitslaan; uitsmeren; uitspreiden; uitvouwen; uitzaaien; uitzenden; verbreden; verbreiden; verbreider; verdeler; verdiepen; vergroten; verlengen; vermeerderen; verruimen; verspreiden; verstrooien; verwijden
|