Dutch
Detailed Translations for voorbijtrekken from Dutch to French
voorbijtrekken:
-
voorbijtrekken (overwaaien)
être apporté par le vent; arriver-
arriver verb (arrive, arrives, arrivons, arrivez, arrivent, arrivais, arrivait, arrivions, arriviez, arrivaient, arrivai, arrivas, arriva, arrivâmes, arrivâtes, arrivèrent, arriverai, arriveras, arrivera, arriverons, arriverez, arriveront)
Conjugations for voorbijtrekken:
o.t.t.
- trek voorbij
- trekt voorbij
- trekt voorbij
- trekken voorbij
- trekken voorbij
- trekken voorbij
o.v.t.
- trok voorbij
- trok voorbij
- trok voorbij
- trokken voorbij
- trokken voorbij
- trokken voorbij
v.t.t.
- ben voorbij getrokken
- bent voorbij getrokken
- is voorbij getrokken
- zijn voorbij getrokken
- zijn voorbij getrokken
- zijn voorbij getrokken
v.v.t.
- was voorbij getrokken
- was voorbij getrokken
- was voorbij getrokken
- waren voorbij getrokken
- waren voorbij getrokken
- waren voorbij getrokken
o.t.t.t.
- zal voorbijtrekken
- zult voorbijtrekken
- zal voorbijtrekken
- zullen voorbijtrekken
- zullen voorbijtrekken
- zullen voorbijtrekken
o.v.t.t.
- zou voorbijtrekken
- zou voorbijtrekken
- zou voorbijtrekken
- zouden voorbijtrekken
- zouden voorbijtrekken
- zouden voorbijtrekken
diversen
- trek voorbij!
- trekt voorbij!
- voorbij getrokken
- voorbijtrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for voorbijtrekken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
arriver | plaatsvinden | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
arriver | overwaaien; voorbijtrekken | aankomen; aflopen; arriveren; bedingen; bekruipen; belanden; bewerkstelligen; eindigen; finishen; fixen; gebeuren; geraken; geschieden; het gevoel krijgen; in aantocht zijn; klaarspelen; lappen; opdagen; opduiken; opkomen; overkomen; overmannen; overmeesteren; overweldigen; passeren; plaats hebben; plaats vinden; plaatsvinden; snel komen; terechtkomen; vergaan; verlopen; verschijnen; verstrijken; vervallen; verzeilen; voor elkaar krijgen; voorbijgaan; voordoen; voorvallen; zich aandienen; zich meester maken van; zich voordoen |
être apporté par le vent | overwaaien; voorbijtrekken |