Dutch
Detailed Translations for voorbinden from Dutch to French
voorbinden:
-
voorbinden (voordoen)
mettre; nouer-
mettre verb (mets, met, mettons, mettez, mettent, mettais, mettait, mettions, mettiez, mettaient, mis, mit, mîmes, mîtes, mirent, mettrai, mettras, mettra, mettrons, mettrez, mettront)
-
nouer verb (noue, noues, nouons, nouez, nouent, nouais, nouait, nouions, nouiez, nouaient, nouai, nouas, noua, nouâmes, nouâtes, nouèrent, nouerai, noueras, nouera, nouerons, nouerez, noueront)
-
Conjugations for voorbinden:
o.t.t.
- bind voor
- bindt voor
- bindt voor
- binden voor
- binden voor
- binden voor
o.v.t.
- bond voor
- bond voor
- bond voor
- bonden voor
- bonden voor
- bonden voor
v.t.t.
- heb voorgebonden
- hebt voorgebonden
- heeft voorgebonden
- hebben voorgebonden
- hebben voorgebonden
- hebben voorgebonden
v.v.t.
- had voorgebonden
- had voorgebonden
- had voorgebonden
- hadden voorgebonden
- hadden voorgebonden
- hadden voorgebonden
o.t.t.t.
- zal voorbinden
- zult voorbinden
- zal voorbinden
- zullen voorbinden
- zullen voorbinden
- zullen voorbinden
o.v.t.t.
- zou voorbinden
- zou voorbinden
- zou voorbinden
- zouden voorbinden
- zouden voorbinden
- zouden voorbinden
diversen
- bind voor!
- bindt voor!
- voorgebonden
- voorbindend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for voorbinden:
Verb | Related Translations | Other Translations |
mettre | voorbinden; voordoen | aan tafel bedienen; aanbrengen; aandoen; aankleden; aanleggen; aanrichten; aanstichten; aantrekken; bedienen; bevestigen; bijzetten; deponeren; dichttrekken; iets neerleggen; installeren; leggen; monteren en aansluiten; neerleggen; neervlijen; neerzetten; omdoen; onderuit halen; opdienen; opdissen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; veroorzaken; verzekeren; voorzetten; wegleggen; zetten |
nouer | voorbinden; voordoen | aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; aangaan; aanknopen; afbinden; afsnoeren; bevestigen; binden; dichtbinden; ergens aan bevestigen; knevelen; knopen; om het lijf binden; ombinden; omwinden; ophangen; opknopen; samenbinden; samenknopen; strikken; toebinden; vastbinden; vastknopen; vastmaken; vastsjorren; vastzetten; verbinden |