Summary
Dutch
Detailed Translations for weekheid from Dutch to French
weekheid:
-
de weekheid (slapheid; zwakte; zwakheid; sulligheid; laksheid; krachteloosheid; slapte; zachtheid)
-
de weekheid (zachtheid)
Translation Matrix for weekheid:
Noun | Related Translations | Other Translations |
douceur | weekheid; zachtheid | clementie; compassie; gevoeligheid; goedertierenheid; hartelijkheid; innigheid; liefheid; liefkozing; lieflijkheid; lieftalligheid; mildheid; tederheid; toegevendheid; welwillendheid; zachtaardigheid; zachtheid; zoetheid |
faiblesse | krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte | broosheid; flauwte; futloosheid; gebrek; geen kracht hebben; gevoeligheid; impotentie; katzwijm; krachteloosheid; kwetsbaarheid; loomheid; machteloosheid; manco; matheid; onmacht; onvermogen; slapheid; slapte; teerheid; weekte; weerloosheid; zwak punt; zwakheid; zwakte; zwijm |
mollesse | krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte | krachteloosheid; slapping; slapte; weekte; zwakheid |
Related Words for "weekheid":
week:
Translation Matrix for week:
Noun | Related Translations | Other Translations |
semaine | week | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
efféminé | week; zwak | nichterig; onmanlijk; verwijfd; vrouwachtig |
mol | week; zwak | murw |
mou | week; zwak | allerliefst; dottig; enig; flauw; flauwtjes; futloos; lamlendig; lamzalig; lief; lusteloos; mat; muf; murw; naar zweet ruikend; oubakken; oud; oudbakken; plat; pluizig; schattig; slap; snoezig; verschaald; vertederend; voos; zwak; zwakjes; zweterig |