Dutch
Detailed Synonyms for claxonneren in Dutch
claxonneren:
-
claxonneren
Conjugations for claxonneren:
o.t.t.
- claxonneer
- claxonneert
- claxonneert
- claxonneren
- claxonneren
- claxonneren
o.v.t.
- claxonneerde
- claxonneerde
- claxonneerde
- claxonneerden
- claxonneerden
- claxonneerden
v.t.t.
- heb geclaxonneerd
- hebt geclaxonneerd
- heeft geclaxonneerd
- hebben geclaxonneerd
- hebben geclaxonneerd
- hebben geclaxonneerd
v.v.t.
- had geclaxonneerd
- had geclaxonneerd
- had geclaxonneerd
- hadden geclaxonneerd
- hadden geclaxonneerd
- hadden geclaxonneerd
o.t.t.t.
- zal claxonneren
- zult claxonneren
- zal claxonneren
- zullen claxonneren
- zullen claxonneren
- zullen claxonneren
o.v.t.t.
- zou claxonneren
- zou claxonneren
- zou claxonneren
- zouden claxonneren
- zouden claxonneren
- zouden claxonneren
diversen
- claxonneer!
- claxonneert!
- geclaxonneerd
- claxonnerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze