Dutch
Detailed Synonyms for dek in Dutch
dek:
dekken:
-
dekken
-
dekken
– een jong maken 1 -
dekken
– er iets overheen doen 1 -
dekken
– hem beschermen 1 -
dekken
– betalen wat het kost 1
Conjugations for dekken:
o.t.t.
- dek
- dekt
- dekt
- dekken
- dekken
- dekken
o.v.t.
- dekte
- dekte
- dekte
- dekten
- dekten
- dekten
v.t.t.
- heb gedekt
- hebt gedekt
- heeft gedekt
- hebben gedekt
- hebben gedekt
- hebben gedekt
v.v.t.
- had gedekt
- had gedekt
- had gedekt
- hadden gedekt
- hadden gedekt
- hadden gedekt
o.t.t.t.
- zal dekken
- zult dekken
- zal dekken
- zullen dekken
- zullen dekken
- zullen dekken
o.v.t.t.
- zou dekken
- zou dekken
- zou dekken
- zouden dekken
- zouden dekken
- zouden dekken
en verder
- ben gedekt
- bent gedekt
- is gedekt
- zijn gedekt
- zijn gedekt
- zijn gedekt
diversen
- dek!
- dekt!
- gedekt
- dekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze