Dutch
Detailed Synonyms for gluren in Dutch
gluren:
-
gluren
-
gluren
-
gluren
Conjugations for gluren:
o.t.t.
- gluur
- gluurt
- gluurt
- gluren
- gluren
- gluren
o.v.t.
- gluurde
- gluurde
- gluurde
- gluurden
- gluurden
- gluurden
v.t.t.
- heb gegluurd
- hebt gegluurd
- heeft gegluurd
- hebben gegluurd
- hebben gegluurd
- hebben gegluurd
v.v.t.
- had gegluurd
- had gegluurd
- had gegluurd
- hadden gegluurd
- hadden gegluurd
- hadden gegluurd
o.t.t.t.
- zal gluren
- zult gluren
- zal gluren
- zullen gluren
- zullen gluren
- zullen gluren
o.v.t.t.
- zou gluren
- zou gluren
- zou gluren
- zouden gluren
- zouden gluren
- zouden gluren
diversen
- gluur!
- gluurt!
- gegluurd
- glurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze