Dutch
Detailed Synonyms for iriserend in Dutch
iriserend:
-
iriserend
iriseren:
Conjugations for iriseren:
o.t.t.
- iriseer
- iriseert
- iriseert
- iriseren
- iriseren
- iriseren
o.v.t.
- iriseerde
- iriseerde
- iriseerde
- iriseerden
- iriseerden
- iriseerden
v.t.t.
- ben geïriseerd
- bent geïriseerd
- is geïriseerd
- zijn geïriseerd
- zijn geïriseerd
- zijn geïriseerd
v.v.t.
- was geïriseerd
- was geïriseerd
- was geïriseerd
- waren geïriseerd
- waren geïriseerd
- waren geïriseerd
o.t.t.t.
- zal iriseren
- zult iriseren
- zal iriseren
- zullen iriseren
- zullen iriseren
- zullen iriseren
o.v.t.t.
- zou iriseren
- zou iriseren
- zou iriseren
- zouden iriseren
- zouden iriseren
- zouden iriseren
diversen
- iriseer!
- iriseert!
- geïriseerd
- iriserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze