Dutch
Detailed Synonyms for ontbonden in Dutch
ontbonden:
-
ontbonden
ontbonden; opgeheven; uiteengevallen; uiteengegaan-
ontbonden adj
-
opgeheven adj
-
uiteengevallen adj
-
uiteengegaan adj
-
ontbinden:
-
ontbinden
-
ontbinden
-
ontbinden
Conjugations for ontbinden:
o.t.t.
- ontbind
- ontbindt
- ontbindt
- ontbinden
- ontbinden
- ontbinden
o.v.t.
- ontbond
- ontbond
- ontbond
- ontbonden
- ontbonden
- ontbonden
v.t.t.
- heb ontbonden
- hebt ontbonden
- heeft ontbonden
- hebben ontbonden
- hebben ontbonden
- hebben ontbonden
v.v.t.
- had ontbonden
- had ontbonden
- had ontbonden
- hadden ontbonden
- hadden ontbonden
- hadden ontbonden
o.t.t.t.
- zal ontbinden
- zult ontbinden
- zal ontbinden
- zullen ontbinden
- zullen ontbinden
- zullen ontbinden
o.v.t.t.
- zou ontbinden
- zou ontbinden
- zou ontbinden
- zouden ontbinden
- zouden ontbinden
- zouden ontbinden
en verder
- is ontbonden
- zijn ontbonden
diversen
- ontbind!
- ontbindt!
- ontbonden
- ontbindend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
ontbinden