Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. onttronen:


Dutch

Detailed Synonyms for onttronen in Dutch

onttronen:

onttronen verb (onttroon, onttroont, onttroonde, onttroonden, onttroond)

  1. onttronen
    onttronen
    • onttronen verb (onttroon, onttroont, onttroonde, onttroonden, onttroond)

Conjugations for onttronen:

o.t.t.
  1. onttroon
  2. onttroont
  3. onttroont
  4. onttronen
  5. onttronen
  6. onttronen
o.v.t.
  1. onttroonde
  2. onttroonde
  3. onttroonde
  4. onttroonden
  5. onttroonden
  6. onttroonden
v.t.t.
  1. ben onttroond
  2. bent onttroond
  3. is onttroond
  4. zijn onttroond
  5. zijn onttroond
  6. zijn onttroond
v.v.t.
  1. was onttroond
  2. was onttroond
  3. was onttroond
  4. waren onttroond
  5. waren onttroond
  6. waren onttroond
o.t.t.t.
  1. zal onttronen
  2. zult onttronen
  3. zal onttronen
  4. zullen onttronen
  5. zullen onttronen
  6. zullen onttronen
o.v.t.t.
  1. zou onttronen
  2. zou onttronen
  3. zou onttronen
  4. zouden onttronen
  5. zouden onttronen
  6. zouden onttronen
en verder
  1. heb onttroond
  2. hebt onttroond
  3. heeft onttroond
  4. hebben onttroond
  5. hebben onttroond
  6. hebben onttroond
diversen
  1. onttroon!
  2. onttroont!
  3. onttroond
  4. onttronend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze