Dutch
Detailed Synonyms for uitstorten in Dutch
uitstorten:
-
uitstorten
Conjugations for uitstorten:
o.t.t.
- stort uit
- stort uit
- stort uit
- storten uit
- storten uit
- storten uit
o.v.t.
- stortte uit
- stortte uit
- stortte uit
- stortten uit
- stortten uit
- stortten uit
v.t.t.
- heb uitgestort
- hebt uitgestort
- heeft uitgestort
- hebben uitgestort
- hebben uitgestort
- hebben uitgestort
v.v.t.
- had uitgestort
- had uitgestort
- had uitgestort
- hadden uitgestort
- hadden uitgestort
- hadden uitgestort
o.t.t.t.
- zal uitstorten
- zult uitstorten
- zal uitstorten
- zullen uitstorten
- zullen uitstorten
- zullen uitstorten
o.v.t.t.
- zou uitstorten
- zou uitstorten
- zou uitstorten
- zouden uitstorten
- zouden uitstorten
- zouden uitstorten
en verder
- ben uitgestort
- bent uitgestort
- is uitgestort
- zijn uitgestort
- zijn uitgestort
- zijn uitgestort
diversen
- stort uit!
- stort uit!
- uitgestort
- uitstortend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze