Dutch
Detailed Synonyms for werkend in Dutch
werkend:
werken:
-
werken
-
werken
-
werken
-
werken
– het werk verrichten waarvoor het bedoeld is 1 -
werken
– bezig zijn om geld te verdienen 1 -
werken
– een taak verrichten, iets doen 1 -
werken
– effect of invloed hebben 1 -
werken
– langzaam krimpen, uitzetten enz. 1
Conjugations for werken:
o.t.t.
- werk
- werkt
- werkt
- werken
- werken
- werken
o.v.t.
- werkte
- werkte
- werkte
- werkten
- werkten
- werkten
v.t.t.
- heb gewerkt
- hebt gewerkt
- heeft gewerkt
- hebben gewerkt
- hebben gewerkt
- hebben gewerkt
v.v.t.
- had gewerkt
- had gewerkt
- had gewerkt
- hadden gewerkt
- hadden gewerkt
- hadden gewerkt
o.t.t.t.
- zal werken
- zult werken
- zal werken
- zullen werken
- zullen werken
- zullen werken
o.v.t.t.
- zou werken
- zou werken
- zou werken
- zouden werken
- zouden werken
- zouden werken
diversen
- werk!
- werkt!
- gewerkt
- werkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het werken
-
het werken