Dutch
Detailed Synonyms for winstmaken in Dutch
winstmaken:
-
winstmaken
Conjugations for winstmaken:
o.t.t.
- maak winst
- maakt winst
- maakt winst
- maken winst
- maken winst
- maken winst
o.v.t.
- maakte winst
- maakte winst
- maakte winst
- maakten winst
- maakten winst
- maakten winst
v.t.t.
- heb winst gemaakt
- hebt winst gemaakt
- heeft winst gemaakt
- hebben winst gemaakt
- hebben winst gemaakt
- hebben winst gemaakt
v.v.t.
- had winst gemaakt
- had winst gemaakt
- had winst gemaakt
- hadden winst gemaakt
- hadden winst gemaakt
- hadden winst gemaakt
o.t.t.t.
- zal winstmaken
- zult winstmaken
- zal winstmaken
- zullen winstmaken
- zullen winstmaken
- zullen winstmaken
o.v.t.t.
- zou winstmaken
- zou winstmaken
- zou winstmaken
- zouden winstmaken
- zouden winstmaken
- zouden winstmaken
diversen
- maak winst!
- maakt winst!
- winst gemaakt
- winstmakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze