Summary
Dutch
Detailed Translations for broeden from Dutch to Swedish
broeden:
-
broeden (gebroed)
-
broeden (uitbroeden; warmhouden)
Conjugations for broeden:
o.t.t.
- broed
- broedt
- broedt
- broeden
- broeden
- broeden
o.v.t.
- broedde
- broedde
- broedde
- broedden
- broedden
- broedden
v.t.t.
- heb gebroed
- hebt gebroed
- heeft gebroed
- hebben gebroed
- hebben gebroed
- hebben gebroed
v.v.t.
- had gebroed
- had gebroed
- had gebroed
- hadden gebroed
- hadden gebroed
- hadden gebroed
o.t.t.t.
- zal broeden
- zult broeden
- zal broeden
- zullen broeden
- zullen broeden
- zullen broeden
o.v.t.t.
- zou broeden
- zou broeden
- zou broeden
- zouden broeden
- zouden broeden
- zouden broeden
diversen
- broed!
- broedt!
- gebroed
- broedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for broeden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
kull | broeden; gebroed | |
liggning på ägg | broeden; gebroed | |
ruvning | broeden; gebroed | broed; broedsel; gebroed |
Verb | Related Translations | Other Translations |
kläcka ut | broeden; uitbroeden; warmhouden |
Related Words for "broeden":
Wiktionary Translations for broeden:
broeden
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• broeden | → föröka | ↔ breed — to sexually produce offspring |
• broeden | → ruva; älta | ↔ brood — to dwell upon moodily and at length |
• broeden | → ruva | ↔ brood — to keep an egg warm |
• broeden | → ruva | ↔ brüten — Zoologie: Eiern Wärme zuführen, um die Entwicklung des Nachwuchses zu gewährleisten |
• broeden | → häcka; ruva | ↔ couver — Traductions à trier suivant le sens |
broed:
-
het broed (broedsel; gebroed)
-
het broed (nageslacht; kinderen; nakomelingen; kroost; gebroed; telgen)
Translation Matrix for broed:
Noun | Related Translations | Other Translations |
avkommor | broed; gebroed; kinderen; kroost; nageslacht; nakomelingen; telgen | afstammelingen; nakomelingen; telgen |
ruvning | broed; broedsel; gebroed | broeden; gebroed |
ättlingar | broed; gebroed; kinderen; kroost; nageslacht; nakomelingen; telgen | afstammelingen; nakomelingen; telgen |