Summary
Dutch
Detailed Translations for staak from Dutch to Swedish
staak:
Translation Matrix for staak:
Noun | Related Translations | Other Translations |
käpp | staak | baton; oeverriet; riet; rietstengel; rotan; rotting; staaf; staf; stang; stok; tuchtroede |
påle | staak | brandstapel; mast; paal; pilaar; pool |
stake | staak | kaarsenhouder; kaarsenstandaard; kandelaar; mast; paal |
staken:
-
staken (ermee uitscheiden; ophouden; stoppen; opgeven; uitscheiden)
-
staken (in staking gaan)
-
staken (het werk neerleggen als protest; werkonderbreken)
Conjugations for staken:
o.t.t.
- staak
- staakt
- staakt
- staken
- staken
- staken
o.v.t.
- staakte
- staakte
- staakte
- staakten
- staakten
- staakten
v.t.t.
- heb gestaakt
- hebt gestaakt
- heeft gestaakt
- hebben gestaakt
- hebben gestaakt
- hebben gestaakt
v.v.t.
- had gestaakt
- had gestaakt
- had gestaakt
- hadden gestaakt
- hadden gestaakt
- hadden gestaakt
o.t.t.t.
- zal staken
- zult staken
- zal staken
- zullen staken
- zullen staken
- zullen staken
o.v.t.t.
- zou staken
- zou staken
- zou staken
- zouden staken
- zouden staken
- zouden staken
en verder
- ben gestaakt
- bent gestaakt
- is gestaakt
- zijn gestaakt
- zijn gestaakt
- zijn gestaakt
diversen
- staak!
- staakt!
- gestaakt
- stakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het staken (staking; gestaak; werkonderbreking)
-
het staken (eindigen; ophouden; uitscheiden; kappen; afhaken)