Summary
Dutch
Detailed Translations for fluiten from Dutch to Swedish
fluiten:
Conjugations for fluiten:
o.t.t.
- fluit
- fluit
- fluit
- fluiten
- fluiten
- fluiten
o.v.t.
- floot
- floot
- floot
- floten
- floten
- floten
v.t.t.
- heb gefloten
- hebt gefloten
- heeft gefloten
- hebben gefloten
- hebben gefloten
- hebben gefloten
v.v.t.
- had gefloten
- had gefloten
- had gefloten
- hadden gefloten
- hadden gefloten
- hadden gefloten
o.t.t.t.
- zal fluiten
- zult fluiten
- zal fluiten
- zullen fluiten
- zullen fluiten
- zullen fluiten
o.v.t.t.
- zou fluiten
- zou fluiten
- zou fluiten
- zouden fluiten
- zouden fluiten
- zouden fluiten
diversen
- fluit!
- fluit!
- gefloten
- fluitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for fluiten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
vissla | fluit | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
flöjta | blazen; fluiten; pijpen | |
humma | blazen; fluiten; pijpen | neuriën |
vissla | blazen; fluiten; pijpen |
Related Words for "fluiten":
Related Definitions for "fluiten":
fluiten form of fluit:
Translation Matrix for fluit:
Noun | Related Translations | Other Translations |
vissla | fluit | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
vissla | blazen; fluiten; pijpen |