Dutch
Detailed Translations for klaar from Dutch to Swedish
klaar:
-
klaar (af; voltooid; over; uit; afgelopen; geëindigd; gereed; voorbij; afgedaan)
-
klaar (volbracht; gedaan; gereed; beëindigd; af)
-
klaar (voltooid; beëindigd; over; afgelopen; gereed; uit; gedaan; af; gepleegd; geëindigd; voorbij)
färdigt; avslutad; fullständig; fullständigt-
färdigt adj
-
avslutad adj
-
fullständig adj
-
fullständigt adj
-
-
klaar (onbewolkt; helder)
-
klaar (paraat; gereed)
Translation Matrix for klaar:
Related Words for "klaar":
Synonyms for "klaar":
Related Definitions for "klaar":
Wiktionary Translations for klaar:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• klaar | → klar; genomskinlig | ↔ clear — transparent in colour |
• klaar | → ren; klar | ↔ clear — bright, not obscured |
• klaar | → klar; färdig | ↔ done — In a state of having completed or finished an activity |
• klaar | → beredd | ↔ ready — Prepared for immediate action or use |
• klaar | → klar; redo; färdig | ↔ set — ready, prepared |
• klaar | → klar; tydlig; ljus | ↔ clair — Qui a l’éclat du jour, de la lumière. |
• klaar | → klar; tydlig | ↔ limpide — Qui est clair, transparent. |
• klaar | → färdig; redo; tillreds | ↔ prêt — Qui est en état de faire, de dire, de recevoir, etc... (Sens général). |
klaren:
-
klaren (in orde maken; regelen; afdoen)
-
klaren (inklaren)
-
klaren (in zedelijk opzicht zuiveren; reinigen; kuisen; louteren)
Conjugations for klaren:
o.t.t.
- klaar
- klaart
- klaart
- klaren
- klaren
- klaren
o.v.t.
- klaarde
- klaarde
- klaarde
- klaarden
- klaarden
- klaarden
v.t.t.
- heb geklaard
- hebt geklaard
- heeft geklaard
- hebben geklaard
- hebben geklaard
- hebben geklaard
v.v.t.
- had geklaard
- had geklaard
- had geklaard
- hadden geklaard
- hadden geklaard
- hadden geklaard
o.t.t.t.
- zal klaren
- zult klaren
- zal klaren
- zullen klaren
- zullen klaren
- zullen klaren
o.v.t.t.
- zou klaren
- zou klaren
- zou klaren
- zouden klaren
- zouden klaren
- zouden klaren
diversen
- klaar!
- klaart!
- geklaard
- klarend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for klaren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
fixa | bevestiging; vastmaken | |
rensa | schoonmaakbeurt; wegruimen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
fixa | afdoen; in orde maken; klaren; regelen | fiksen; flikken; goedmaken; iets regelen; klaarspelen; klusje opknappen; klussen; rechtstrijken; rechtzetten; voor elkaar krijgen |
förtulla bagage | inklaren; klaren | |
göra i ordning | afdoen; in orde maken; klaren; regelen | bereiden; brouwen; gereed maken; klaarmaken; regelen; schikken; toebereiden |
rensa | in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; kuisen; louteren; reinigen | bergen; leeghalen; opruimen; opschonen; plunderen; uitknijpen; uitpersen; uitzuigen; verrekenen |
uppklara | in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; kuisen; louteren; reinigen | |
Not Specified | Related Translations | Other Translations |
rensa | Opschonen |