Summary
Dutch to Swedish: more detail...
- ambiëren:
-
Wiktionary:
- ambiëren → eftersträva, längta efter, smäkta
Dutch
Detailed Translations for ambiëren from Dutch to Swedish
ambiëren:
-
ambiëren
Conjugations for ambiëren:
o.t.t.
- ambieer
- ambieert
- ambieert
- ambiëren
- ambiëren
- ambiëren
o.v.t.
- ambieerde
- ambieerde
- ambieerde
- ambieerden
- ambieerden
- ambieerden
v.t.t.
- heb geambieerd
- hebt geambieerd
- heeft geambieerd
- hebben geambieerd
- hebben geambieerd
- hebben geambieerd
v.v.t.
- had geambieerd
- had geambieerd
- had geambieerd
- hadden geambieerd
- hadden geambieerd
- hadden geambieerd
o.t.t.t.
- zal ambiëren
- zult ambiëren
- zal ambiëren
- zullen ambiëren
- zullen ambiëren
- zullen ambiëren
o.v.t.t.
- zou ambiëren
- zou ambiëren
- zou ambiëren
- zouden ambiëren
- zouden ambiëren
- zouden ambiëren
diversen
- ambieer!
- ambieert!
- geambieerd
- ambierende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ambiëren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
aspirera | ambiëren | |
längta | ambiëren | kwijnen; verkwijnen; wegkwijnen |
längta efter | ambiëren | een sterke begeerte hebben naar; hongeren naar |
sträva | ambiëren | pogen; proberen; trachten |
sträva efter | ambiëren | aansturen op; bedoelen; beogen; doel beogen; najagen; nastreven; ten doel hebben; trachten te verkrijgen; vervolgen; viseren |