Dutch
Detailed Translations for betasten from Dutch to Swedish
betasten:
Conjugations for betasten:
o.t.t.
- betast
- betast
- betast
- betasten
- betasten
- betasten
o.v.t.
- betastte
- betastte
- betastte
- betastten
- betastten
- betastten
v.t.t.
- heb betast
- hebt betast
- heeft betast
- hebben betast
- hebben betast
- hebben betast
v.v.t.
- had betast
- had betast
- had betast
- hadden betast
- hadden betast
- hadden betast
o.t.t.t.
- zal betasten
- zult betasten
- zal betasten
- zullen betasten
- zullen betasten
- zullen betasten
o.v.t.t.
- zou betasten
- zou betasten
- zou betasten
- zouden betasten
- zouden betasten
- zouden betasten
diversen
- betast!
- betast!
- betast
- betastend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for betasten:
Verb | Related Translations | Other Translations |
känna | betasten; bevoelen; voelen | aangrijpen; beleven; bemerken; bespeuren; ervaren; gewaarworden; iets voelen; kennen; merken; ondervinden; ontroeren; ontwaren; op de hoogte zijn; voelen; waarnemen; weten; zien |
vidröra | betasten; bevoelen; voelen | aanraken; lichtjes aanraken; toucheren; voelen |
Swedish