Summary
Dutch
Detailed Translations for opzet from Dutch to Swedish
opzet:
Translation Matrix for opzet:
Noun | Related Translations | Other Translations |
planering | opzet; plan; planning | projectie |
vilja | opzet; plan; voornemen | doel; intentie; laatste wil; moedwil; nut; testament; uiterste wilsbeschikking; voornemen; zin |
- | concept; plan | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
vilja | wensen; willen |
Related Words for "opzet":
Synonyms for "opzet":
Related Definitions for "opzet":
Wiktionary Translations for opzet:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• opzet | → syfte; avsikt | ↔ intention — course intended to follow |
• opzet | → ansats | ↔ Ansatz — erste erkennbare Zeichen von etwas |
• opzet | → upplägg | ↔ Anlage — Plan, Entwurf |
• opzet | → uppsåt | ↔ Absicht — Recht: besondere Form des Vorsatzes im Strafrecht, die sich dadurch auszeichnet, dass es dem Täter auf den Erfolg ankommt |
• opzet | → syfte | ↔ Absicht — Grund für eine Handlung |
• opzet | → avsikt | ↔ Absicht — geplante noch nicht abgeschlossene Handlung |
• opzet | → landkarta | ↔ plan — À classer |
• opzet | → projekt | ↔ projet — dessein, idée de ce qu’on penser réaliser, conception des moyens qu’on croire utiles pour exécuter ce qu’on médite. |
opzet form of opzetten:
-
opzetten (iemand opstoken; opjutten)
-
opzetten
-
opzetten (toenemen; groeien; stijgen; vermeerderen; groter worden; aanwinnen; aangroeien; aanzwellen; aanwassen; gedijen; de hoogte ingaan; omhooggaan)
Conjugations for opzetten:
o.t.t.
- zet op
- zet op
- zet op
- zetten op
- zetten op
- zetten op
o.v.t.
- zette op
- zette op
- zette op
- zetten op
- zetten op
- zetten op
v.t.t.
- heb opgezet
- hebt opgezet
- heeft opgezet
- hebben opgezet
- hebben opgezet
- hebben opgezet
v.v.t.
- had opgezet
- had opgezet
- had opgezet
- hadden opgezet
- hadden opgezet
- hadden opgezet
o.t.t.t.
- zal opzetten
- zult opzetten
- zal opzetten
- zullen opzetten
- zullen opzetten
- zullen opzetten
o.v.t.t.
- zou opzetten
- zou opzetten
- zou opzetten
- zouden opzetten
- zouden opzetten
- zouden opzetten
en verder
- is opgezet
- zijn opgezet
diversen
- zet op!
- zet op!
- opgezet
- opzettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze