Dutch
Detailed Translations for voer from Dutch to Swedish
voer:
Translation Matrix for voer:
Noun | Related Translations | Other Translations |
boskapsfoder | veevoer; voeder; voer | |
djurfoder | veevoer; voeder; voer | |
furage | veevoer; voeder; voer |
Related Words for "voer":
Wiktionary Translations for voer:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• voer | → foder | ↔ feed — food given to (especially herbivorous) animals |
• voer | → käk | ↔ grub — slang: food |
• voer | → käk | ↔ bouffe — Familier pour nourriture (1): |
• voer | → mat | ↔ nourriture — aliment. |
• voer | → äng | ↔ pâture — éleva|fr nourriture des bêtes, des oiseaux, des poissons. |
voeren:
-
voeren (leiden; begeleiden; meevoeren)
-
voeren (te eten geven; voeden; voederen; spijzigen; eten geven)
Conjugations for voeren:
o.t.t.
- voer
- voert
- voert
- voeren
- voeren
- voeren
o.v.t.
- voerde
- voerde
- voerde
- voerden
- voerden
- voerden
v.t.t.
- heb gevoerd
- hebt gevoerd
- heeft gevoerd
- hebben gevoerd
- hebben gevoerd
- hebben gevoerd
v.v.t.
- had gevoerd
- had gevoerd
- had gevoerd
- hadden gevoerd
- hadden gevoerd
- hadden gevoerd
o.t.t.t.
- zal voeren
- zult voeren
- zal voeren
- zullen voeren
- zullen voeren
- zullen voeren
o.v.t.t.
- zou voeren
- zou voeren
- zou voeren
- zouden voeren
- zouden voeren
- zouden voeren
diversen
- voer!
- voert!
- gevoerd
- voerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het voeren (voedingswaarde hebben; voedzaamheid)
-
het voeren (voer geven; voederen)
Translation Matrix for voeren:
Related Words for "voeren":
Synonyms for "voeren":
Related Definitions for "voeren":
Wiktionary Translations for voeren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• voeren | → mata; nära; föda | ↔ feed — to give food to eat |
• voeren | → täcka; fodra | ↔ line — cover the inside surface of (something) |
• voeren | → befordra; forsla; frakta; transportera | ↔ transport — carry or bear from one place to another |
• voeren | → utmynna; sluta; föra; leda; öppna sig; suppurera | ↔ aboutir — toucher par un bout. |
• voeren | → föra | ↔ conduire — mener, guider, diriger vers un lieu déterminé. |
• voeren | → befordra; forsla; frakta; transportera | ↔ reporter — Traductions à trier suivant le sens |
• voeren | → befordra; forsla; frakta; transportera | ↔ transporter — porter d’un lieu dans un autre. |
voer form of varen:
Conjugations for varen:
o.t.t.
- vaar
- vaart
- vaart
- varen
- varen
- varen
o.v.t.
- voer
- voer
- voer
- voeren
- voeren
- voeren
v.t.t.
- heb gevaren
- hebt gevaren
- heeft gevaren
- hebben gevaren
- hebben gevaren
- hebben gevaren
v.v.t.
- had gevaren
- had gevaren
- had gevaren
- hadden gevaren
- hadden gevaren
- hadden gevaren
o.t.t.t.
- zal varen
- zult varen
- zal varen
- zullen varen
- zullen varen
- zullen varen
o.v.t.t.
- zou varen
- zou varen
- zou varen
- zouden varen
- zouden varen
- zouden varen
en verder
- ben gevaren
- bent gevaren
- is gevaren
- zijn gevaren
- zijn gevaren
- zijn gevaren
diversen
- vaar!
- vaart!
- gevaren
- varend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for varen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
navigera | bevaren; navigeren; varen | bevaren |
segla | bevaren; navigeren; varen; zeilen | afvaren; bevaren; gaan varen; uitvaren; van wal gaan |
åka ut och segla | varen; zeilen |