Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. volmaken:
  2. vol maken:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for volmaken from Dutch to Swedish

volmaken:

volmaken verb (volmaak, volmaakt, volmaakte, volmaakten, volmaakt)

  1. volmaken (voltooien; completeren; afronden; )
    avsluta; färdigställa
    • avsluta verb (avslutar, avslutade, avslutat)
    • färdigställa verb (färdigställer, färdigställde, färdigställt)
  2. volmaken (volstorten; vullen; volplempen)
    fylla upp; fylla
    • fylla upp verb (fyller upp, fyllde upp, fyllt upp)
    • fylla verb (fyller, fyllde, fyllt)

Conjugations for volmaken:

o.t.t.
  1. volmaak
  2. volmaakt
  3. volmaakt
  4. volmaken
  5. volmaken
  6. volmaken
o.v.t.
  1. volmaakte
  2. volmaakte
  3. volmaakte
  4. volmaakten
  5. volmaakten
  6. volmaakten
v.t.t.
  1. heb volmaakt
  2. hebt volmaakt
  3. heeft volmaakt
  4. hebben volmaakt
  5. hebben volmaakt
  6. hebben volmaakt
v.v.t.
  1. had volmaakt
  2. had volmaakt
  3. had volmaakt
  4. hadden volmaakt
  5. hadden volmaakt
  6. hadden volmaakt
o.t.t.t.
  1. zal volmaken
  2. zult volmaken
  3. zal volmaken
  4. zullen volmaken
  5. zullen volmaken
  6. zullen volmaken
o.v.t.t.
  1. zou volmaken
  2. zou volmaken
  3. zou volmaken
  4. zouden volmaken
  5. zouden volmaken
  6. zouden volmaken
diversen
  1. volmaak!
  2. volmaakt!
  3. volmaakt
  4. volmakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for volmaken:

NounRelated TranslationsOther Translations
avsluta afkrijgen
fylla dronkenschap
VerbRelated TranslationsOther Translations
avsluta afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien aankomen; aflopen met; afronden; afsluiten; beëindigen; compleet maken; completeren; eindigen; fiksen; finishen; haspelen; klaarspelen; laatste gedeelte afmaken; leegeten; naar einde toewerken; op een haspel winden; opeten; opklossen; opwikkelen; opwinden; raken; ten einde zijn; terechtkomen; treffen; uithebben; uitkrijgen; vervolledigen; volledig maken; voor elkaar krijgen
fylla volmaken; volplempen; volstorten; vullen dichtgooien; farceren; gaten dichten; ineen duwen; opvullen; opzetten; plomberen; proppen; stoppen; volgieten; volgooien; volpompen; volschenken; vullen
fylla upp volmaken; volplempen; volstorten; vullen bijvullen; vullen
färdigställa afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien uithebben

Wiktionary Translations for volmaken:


Cross Translation:
FromToVia
volmaken förfullständiga; fullständiga; utfylla; komplettera compléterrendre complet.

vol maken:

vol maken verb

  1. vol maken (tanken)
    tanka; fylla på bränsle
    • tanka verb (tankar, tankade, tankat)
    • fylla på bränsle verb (fyller på bränsle, fyllde på bränsle, fyllt på bränsle)

Translation Matrix for vol maken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
fylla på bränsle tanken; vol maken
tanka tanken; vol maken