Dutch
Detailed Translations for uitbouw from Dutch to Swedish
uitbouw:
Translation Matrix for uitbouw:
Noun | Related Translations | Other Translations |
addition | aanbouw; uitbouw | bijmenging; bijtelling; bijvoeging; toevoeging |
båge | boog; uitbouw; welving | boog; booggewelf; gewelf; handboog; vioolstok |
tillägg | aanbouw; uitbouw | aanhangsel; aanhangsels; aanvullen; aanvullende voorstellen; aanvulling; addenda; addendum; amendementen; appendix; bijtelling; bijvoegsel; bijvoegsels; diverse toeslagen; invoegtoepassing; inzetstuk; optelling; samentelling; som; supplement; supplementen; suppletie; tegemoetkomingen; toelages; toeleggingen; toeslag; toevoeging; toevoegingen; toevoegsel; toevoegsels |
utbyggnad | aanbouw; uitbouw | bijtelling |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
tillägg | extra; toegevoegd |
uitbouwen:
-
uitbouwen (bijbouwen; aanbouwen)
-
uitbouwen (expanderen; uitbreiden; verruimen; vermeerderen; verwijden; verbreiden; uitdijen; openen)
Conjugations for uitbouwen:
o.t.t.
- bouw uit
- bouwt uit
- bouwt uit
- bouwen uit
- bouwen uit
- bouwen uit
o.v.t.
- bouwde uit
- bouwde uit
- bouwde uit
- bouwden uit
- bouwden uit
- bouwden uit
v.t.t.
- heb uit gebouwd
- hebt uit gebouwd
- heeft uit gebouwd
- hebben uit gebouwd
- hebben uit gebouwd
- hebben uit gebouwd
v.v.t.
- had uit gebouwd
- had uit gebouwd
- had uit gebouwd
- hadden uit gebouwd
- hadden uit gebouwd
- hadden uit gebouwd
o.t.t.t.
- zal uitbouwen
- zult uitbouwen
- zal uitbouwen
- zullen uitbouwen
- zullen uitbouwen
- zullen uitbouwen
o.v.t.t.
- zou uitbouwen
- zou uitbouwen
- zou uitbouwen
- zouden uitbouwen
- zouden uitbouwen
- zouden uitbouwen
en verder
- ben uit gebouwd
- bent uit gebouwd
- is uit gebouwd
- zijn uit gebouwd
- zijn uit gebouwd
- zijn uit gebouwd
diversen
- bouw uit!
- bouwt uit!
- uit gebouwd
- uitbouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitbouwen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
lägga till | bijvoegen; optelsom; samenvoeging; toeleggen; toevoegen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
bygga | aanbouwen; bijbouwen; uitbouwen | bouwen; construeren; in elkaar timmeren; ineentimmeren; timmerend in elkaar zetten |
bygga till | aanbouwen; bijbouwen; uitbouwen | |
bygga ut | aanbouwen; bijbouwen; expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden | exploiteren; uitbuiten |
lägga till | expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden | aansluiten; bijvoegen; erbij optellen; erbij tellen; samentellen; supplementeren; toevoegen |
utvidga | expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden | |
vidga | expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden | verwijden; wijder maken |