Dutch
Detailed Translations for voorval from Dutch to Swedish
voorval:
-
het voorval (gebeurtenis; incident; feit)
Translation Matrix for voorval:
Noun | Related Translations | Other Translations |
händelse | feit; gebeurtenis; incident; voorval | gebeurtenis; gebeurtenissen; incident; incidenten; plaatsvinden; programmagebeurtenis; voorvallen; zaakje |
Related Words for "voorval":
Wiktionary Translations for voorval:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• voorval | → tilldragelse; händelse | ↔ incident — event or occurrence |
• voorval | → olyckshändelse; tillbud | ↔ incident — event causing interruption or crisis |
• voorval | → händelse | ↔ occasion — happening |
• voorval | → tillfälle; händelse | ↔ occurrence — actual instance where a situation arises |
• voorval | → ting; sak; grej | ↔ Ding — (Plural 2) fragwürdiges oder normwidriges Verhalten (euphemistisch) |
• voorval | → händelse; fall; belägenhet; kasus | ↔ Kasus — bildungssprachlich, selten: Gegenstand, Vorkommnis |
voorvallen:
-
voorvallen (gebeuren; voordoen; plaatsvinden; plaats hebben; passeren)
Conjugations for voorvallen:
o.t.t.
- val voor
- valt voor
- valt voor
- vallen voor
- vallen voor
- vallen voor
o.v.t.
- viel voor
- viel voor
- viel voor
- vielen voor
- vielen voor
- vielen voor
v.t.t.
- ben voorgevallen
- bent voorgevallen
- is voorgevallen
- zijn voorgevallen
- zijn voorgevallen
- zijn voorgevallen
v.v.t.
- was voorgevallen
- was voorgevallen
- was voorgevallen
- waren voorgevallen
- waren voorgevallen
- waren voorgevallen
o.t.t.t.
- zal voorvallen
- zult voorvallen
- zal voorvallen
- zullen voorvallen
- zullen voorvallen
- zullen voorvallen
o.v.t.t.
- zou voorvallen
- zou voorvallen
- zou voorvallen
- zouden voorvallen
- zouden voorvallen
- zouden voorvallen
diversen
- val voor!
- valt voor!
- voorgevallen
- voorvallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de voorvallen (incidenten; gebeurtenissen)
Translation Matrix for voorvallen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
händelse | gebeurtenissen; incidenten; voorvallen | feit; gebeurtenis; incident; plaatsvinden; programmagebeurtenis; voorval; zaakje |
incident | gebeurtenissen; incidenten; voorvallen | incident; zaakje |
Verb | Related Translations | Other Translations |
finnas | gebeuren; passeren; plaats hebben; plaatsvinden; voordoen; voorvallen | bestaan; existeren; leven; zijn |
förekomma | gebeuren; passeren; plaats hebben; plaatsvinden; voordoen; voorvallen | |
uppträda | gebeuren; passeren; plaats hebben; plaatsvinden; voordoen; voorvallen | acteren; opgevoerd worden; optreden; performen; spelen; toneelspelen |