Dutch
Detailed Translations for wapperen from Dutch to Swedish
wapperen:
-
wapperen (fladderen)
Conjugations for wapperen:
o.t.t.
- wapper
- wappert
- wappert
- wapperen
- wapperen
- wapperen
o.v.t.
- wapperde
- wapperde
- wapperde
- wapperden
- wapperden
- wapperden
v.t.t.
- heb gewapperd
- hebt gewapperd
- heeft gewapperd
- hebben gewapperd
- hebben gewapperd
- hebben gewapperd
v.v.t.
- had gewapperd
- had gewapperd
- had gewapperd
- hadden gewapperd
- hadden gewapperd
- hadden gewapperd
o.t.t.t.
- zal wapperen
- zult wapperen
- zal wapperen
- zullen wapperen
- zullen wapperen
- zullen wapperen
o.v.t.t.
- zou wapperen
- zou wapperen
- zou wapperen
- zouden wapperen
- zouden wapperen
- zouden wapperen
diversen
- wapper!
- wappert!
- gewapperd
- wapperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for wapperen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
fladdra | fladderen; wapperen | foezelen; friemelen; frunniken; klepperen; opflakkeren |
flaxa | fladderen; wapperen | klepperen |