Summary
Dutch
Detailed Translations for aanmaken from Dutch to Swedish
aanmaken:
-
aanmaken (licht aansteken; ontsteken)
-
aanmaken (inschakelen; aanzetten; aandoen; starten)
-
aanmaken (aansteken)
Conjugations for aanmaken:
o.t.t.
- maak aan
- maakt aan
- maakt aan
- maken aan
- maken aan
- maken aan
o.v.t.
- maakte aan
- maakte aan
- maakte aan
- maakten aan
- maakten aan
- maakten aan
v.t.t.
- heb aangemaakt
- hebt aangemaakt
- heeft aangemaakt
- hebben aangemaakt
- hebben aangemaakt
- hebben aangemaakt
v.v.t.
- had aangemaakt
- had aangemaakt
- had aangemaakt
- hadden aangemaakt
- hadden aangemaakt
- hadden aangemaakt
o.t.t.t.
- zal aanmaken
- zult aanmaken
- zal aanmaken
- zullen aanmaken
- zullen aanmaken
- zullen aanmaken
o.v.t.t.
- zou aanmaken
- zou aanmaken
- zou aanmaken
- zouden aanmaken
- zouden aanmaken
- zouden aanmaken
diversen
- maak aan!
- maakt aan!
- aangemaakt
- aanmakende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
aanmaken (fabriceren; vervaardigen; produceren; vervaardiging; maken)
-
aanmaken (toebereiding; bereiding; bereiden)
Translation Matrix for aanmaken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
förberedelse | aanmaken; bereiden; bereiding; toebereiding | voorbereiding |
hopmontering | aanmaken; fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; vervaardiging | |
hopsättning | aanmaken; fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; vervaardiging | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
elda | aanmaken; aansteken | |
koppla in | aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten | |
koppla på | aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten | aanlijnen |
slå på | aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten | voorbinden; voordoen |
tända | aanmaken; licht aansteken; ontsteken | aansteken; doen branden; ontsteken; opvrijen; vuur maken |
tända på | aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten | aandoen; aandraaien; inschakelen |
Wiktionary Translations for aanmaken:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aanmaken | → antända | ↔ allumer — enflammer ; mettre le feu à. |
• aanmaken | → bygga; inreda; inställa; göra | ↔ construire — bâtir, élever, avec de la pierre, du bois, du métal, etc., d’après un plan déterminé. |
• aanmaken | → antända | ↔ enflammer — mettre en flamme. |
• aanmaken | → göra | ↔ fabriquer — exécuter ou faire exécuter certains ouvrages suivant les procédés d’un art mécanique, en atelier ou en usine. |
• aanmaken | → operera; göra | ↔ opérer — accomplir une œuvre, produire un effet. |
• aanmaken | → lägga; ställa; sätta; bygga; inreda; inställa; göra | ↔ poser — placer, mettre sur quelque chose. |
• aanmaken | → bereda; förbereda; tillaga; tillreda | ↔ préparer — apprêter, disposer mettre une chose dans l’état convenable à l’usage auquel on la destiner. |