Dutch

Detailed Translations for aaneengesloten from Dutch to Swedish

aaneengesloten:


Translation Matrix for aaneengesloten:

NounRelated TranslationsOther Translations
fortsättande vervolg; voortzetting
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
olikfärgad aaneengesloten
ModifierRelated TranslationsOther Translations
forma en enhet aaneengesloten; een eenheid vormend; samenhangend; verbonden; verenigd
fortsättande aaneengesloten; aanhoudend; continu; continue; doorlopend; onafgebroken; ononderbroken; onophoudelijk; voortdurend
förbundet med varandra aaneengeregen; aaneengesloten
hopfogad aaneengeregen; aaneengesloten
hopfogat aaneengeregen; aaneengesloten
ihopkopplad aaneengeregen; aaneengesloten
ihopkopplat aaneengeregen; aaneengesloten
oavbrutet aaneengesloten; aanhoudend; continu; continue; doorlopend; onafgebroken; ononderbroken; onophoudelijk; voortdurend aanhoudend; constant; onafgebroken; onafgelaten; ononderbroken; onophoudelijk; voortdurend; voortgezet; zonder onderbreking
oupphörlig aaneengesloten; aanhoudend; continu; continue; doorlopend; onafgebroken; ononderbroken; onophoudelijk; voortdurend eindeloos; ellenlang; niet aflatend; ontzettend lang; waar geen eind aan komt
oupphörligt aaneengesloten; aanhoudend; continu; continue; doorlopend; onafgebroken; ononderbroken; onophoudelijk; voortdurend eindeloos; ellenlang; niet aflatend; ontzettend lang; waar geen eind aan komt
sammanlänkat aaneengeregen; aaneengesloten

aaneengesloten form of aaneensluiten:

aaneensluiten verb (sluit aaneen, sloot aaneen, sloten aaneen, aaneengesloten)

  1. aaneensluiten (klieken)
    förena sig; sluta sig samman; sluta leden
    • förena sig verb (förenar sig, förenade sig, förenat sig)
    • sluta sig samman verb (slutar sig samman, slutade sig samman, slutat sig samman)
    • sluta leden verb (slutar leden, slutade leden, slutat leden)

Conjugations for aaneensluiten:

o.t.t.
  1. sluit aaneen
  2. sluit aaneen
  3. sluit aaneen
  4. sluiten aaneen
  5. sluiten aaneen
  6. sluiten aaneen
o.v.t.
  1. sloot aaneen
  2. sloot aaneen
  3. sloot aaneen
  4. sloten aaneen
  5. sloten aaneen
  6. sloten aaneen
v.t.t.
  1. heb aaneengesloten
  2. hebt aaneengesloten
  3. heeft aaneengesloten
  4. hebben aaneengesloten
  5. hebben aaneengesloten
  6. hebben aaneengesloten
v.v.t.
  1. had aaneengesloten
  2. had aaneengesloten
  3. had aaneengesloten
  4. hadden aaneengesloten
  5. hadden aaneengesloten
  6. hadden aaneengesloten
o.t.t.t.
  1. zal aaneensluiten
  2. zult aaneensluiten
  3. zal aaneensluiten
  4. zullen aaneensluiten
  5. zullen aaneensluiten
  6. zullen aaneensluiten
o.v.t.t.
  1. zou aaneensluiten
  2. zou aaneensluiten
  3. zou aaneensluiten
  4. zouden aaneensluiten
  5. zouden aaneensluiten
  6. zouden aaneensluiten
diversen
  1. sluit aaneen!
  2. sluit aaneen!
  3. aaneengesloten
  4. aaneensluitende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aaneensluiten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
förena sig aaneensluiten; klieken
sluta leden aaneensluiten; klieken
sluta sig samman aaneensluiten; klieken

Wiktionary Translations for aaneensluiten:


Cross Translation:
FromToVia
aaneensluiten trycka serrer — Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général).