Summary
Dutch
Detailed Translations for afgetrapt from Dutch to Swedish
afgetrapt:
-
afgetrapt (versleten; vervallen; afgeleefd; oud; afgedragen)
Translation Matrix for afgetrapt:
Noun | Related Translations | Other Translations |
utsliten | slijten; verslijten | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
sliten | afgedragen; afgeleefd; afgetrapt; oud; versleten; vervallen | uitgeleefd; uitgesleten |
slitet | afgedragen; afgeleefd; afgetrapt; oud; versleten; vervallen | uitgeleefd; uitgesleten |
utsliten | afgedragen; afgeleefd; afgetrapt; oud; versleten; vervallen | aan lager wal; afgesloofd; bekaf; doorgesleten; verlopen |
utslitet | afgedragen; afgeleefd; afgetrapt; oud; versleten; vervallen | aan lager wal; bekaf; doorgesleten; verlopen |
afgetrapt form of aftrappen:
-
aftrappen
-
aftrappen
Conjugations for aftrappen:
o.t.t.
- trap af
- trapt af
- trapt af
- trappen af
- trappen af
- trappen af
o.v.t.
- trapte af
- trapte af
- trapte af
- trapten af
- trapten af
- trapten af
v.t.t.
- heb afgetrapt
- hebt afgetrapt
- heeft afgetrapt
- hebben afgetrapt
- hebben afgetrapt
- hebben afgetrapt
v.v.t.
- had afgetrapt
- had afgetrapt
- had afgetrapt
- hadden afgetrapt
- hadden afgetrapt
- hadden afgetrapt
o.t.t.t.
- zal aftrappen
- zult aftrappen
- zal aftrappen
- zullen aftrappen
- zullen aftrappen
- zullen aftrappen
o.v.t.t.
- zou aftrappen
- zou aftrappen
- zou aftrappen
- zouden aftrappen
- zouden aftrappen
- zouden aftrappen
diversen
- trap af!
- trapt af!
- afgetrapt
- aftrappende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aftrappen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
avsparka | aftrappen | uittrappen |
sparka av | aftrappen | eraf schoppen |