Dutch
Detailed Translations for afwimpelen from Dutch to Swedish
afwimpelen:
Conjugations for afwimpelen:
o.t.t.
- wimpel af
- wimpelt af
- wimpelt af
- wimpelen af
- wimpelen af
- wimpelen af
o.v.t.
- wimpelde af
- wimpelde af
- wimpelde af
- wimpelden af
- wimpelden af
- wimpelden af
v.t.t.
- heb afgewimpeld
- hebt afgewimpeld
- heeft afgewimpeld
- hebben afgewimpeld
- hebben afgewimpeld
- hebben afgewimpeld
v.v.t.
- had afgewimpeld
- had afgewimpeld
- had afgewimpeld
- hadden afgewimpeld
- hadden afgewimpeld
- hadden afgewimpeld
o.t.t.t.
- zal afwimpelen
- zult afwimpelen
- zal afwimpelen
- zullen afwimpelen
- zullen afwimpelen
- zullen afwimpelen
o.v.t.t.
- zou afwimpelen
- zou afwimpelen
- zou afwimpelen
- zouden afwimpelen
- zouden afwimpelen
- zouden afwimpelen
diversen
- wimpel af!
- wimpelt af!
- afgewimpeld
- afwimpelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afwimpelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
sätta ned | afwimpelen | |
vrida ned | afwimpelen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
avfärda | afschepen; afwimpelen; wegsturen | bruuskeren; onheus bejegenen; van zich afzetten |
avhålla sig | abstineren; afslaan; afwijzen; afwimpelen; bedanken; onthouden | onthouden; opnemen; opslaan |
avstå | abstineren; afslaan; afwijzen; afwimpelen; bedanken; onthouden | afstaan; onthouden; opnemen; opslaan; overgeven |
sätta ned | afdempen; afdempen van geluid; deponeren; neerleggen |