Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. dichtbijten:


Dutch

Detailed Translations for dichtbijten from Dutch to Swedish

dichtbijten:

dichtbijten verb

  1. dichtbijten (toebijten; happen; toehappen; toesnauwen)
    bita; fräta på
    • bita verb (biter, bet, bitit)
    • fräta på verb (fräter på, frätte på, frätt på)

Translation Matrix for dichtbijten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bita dichtbijten; happen; toebijten; toehappen; toesnauwen snerpen
fräta på dichtbijten; happen; toebijten; toehappen; toesnauwen inkankeren; knabbelen; peuzelen