Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. geïmproviseerd:
  2. improviseren:


Dutch

Detailed Translations for geïmproviseerd from Dutch to Swedish

geïmproviseerd:

geïmproviseerd adj

  1. geïmproviseerd

Translation Matrix for geïmproviseerd:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
nödlösning geïmproviseerd
provisoriet geïmproviseerd
provisorium geïmproviseerd

Related Words for "geïmproviseerd":

  • geïmproviseerde

geïmproviseerd form of improviseren:

improviseren verb (improviseer, improviseert, improviseerde, improviseerden, geïmproviseerd)

  1. improviseren
    improvisera
    • improvisera verb (improviserar, improviserade, improviserat)

Conjugations for improviseren:

o.t.t.
  1. improviseer
  2. improviseert
  3. improviseert
  4. improviseren
  5. improviseren
  6. improviseren
o.v.t.
  1. improviseerde
  2. improviseerde
  3. improviseerde
  4. improviseerden
  5. improviseerden
  6. improviseerden
v.t.t.
  1. heb geïmproviseerd
  2. hebt geïmproviseerd
  3. heeft geïmproviseerd
  4. hebben geïmproviseerd
  5. hebben geïmproviseerd
  6. hebben geïmproviseerd
v.v.t.
  1. had geïmproviseerd
  2. had geïmproviseerd
  3. had geïmproviseerd
  4. hadden geïmproviseerd
  5. hadden geïmproviseerd
  6. hadden geïmproviseerd
o.t.t.t.
  1. zal improviseren
  2. zult improviseren
  3. zal improviseren
  4. zullen improviseren
  5. zullen improviseren
  6. zullen improviseren
o.v.t.t.
  1. zou improviseren
  2. zou improviseren
  3. zou improviseren
  4. zouden improviseren
  5. zouden improviseren
  6. zouden improviseren
en verder
  1. is geïmproviseerd
  2. zijn geïmproviseerd
diversen
  1. improviseer!
  2. improviseert!
  3. geïmproviseerd
  4. improviserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for improviseren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
improvisera improviseren