Dutch
Detailed Translations for groeven from Dutch to Swedish
groeven:
Conjugations for groeven:
o.t.t.
- groef
- groeft
- groeft
- groeven
- groeven
- groeven
o.v.t.
- groefde
- groefde
- groefde
- groefden
- groefden
- groefden
v.t.t.
- heb gegroefd
- hebt gegroefd
- heeft gegroefd
- hebben gegroefd
- hebben gegroefd
- hebben gegroefd
v.v.t.
- had gegroefd
- had gegroefd
- had gegroefd
- hadden gegroefd
- hadden gegroefd
- hadden gegroefd
o.t.t.t.
- zal groeven
- zult groeven
- zal groeven
- zullen groeven
- zullen groeven
- zullen groeven
o.v.t.t.
- zou groeven
- zou groeven
- zou groeven
- zouden groeven
- zouden groeven
- zouden groeven
en verder
- is gegroefd
- zijn gegroefd
diversen
- groef!
- groeft!
- gegroefd
- groevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de groeven (smalle uithollingen; gleuven; sleuven)
Translation Matrix for groeven:
Noun | Related Translations | Other Translations |
fåra | groef; groeve; langwerpige uitholling; vore | |
fåror | gleuven; groeven; sleuven; smalle uithollingen | |
karva | kerven | |
räfflor | gleuven; groeven; sleuven; smalle uithollingen | |
rännor | gleuven; groeven; sleuven; smalle uithollingen | |
skåra | hak; houw; inkeping; inkerving; insnijding; keep; kepen; kerf; kerfsnede; slag met een scherp werktuig; sneetje; snijwondje; soort vink; split | |
skåror | gleuven; groeven; sleuven; smalle uithollingen | japen; sneden |
spår | gleuven; groeven; sleuven; smalle uithollingen | aanwijzing; baan; hielspoor; nummer; parcours; spoor; spoorwegwissel; wissel |
Verb | Related Translations | Other Translations |
fåra | groeven; inkerven; insnijden | |
karva | groeven; inkerven; insnijden | beeldhouwen; een inkeping maken; houtsnijden; inkepen; inkerven; kepen; kerven; snijwerk maken |
skåra | groeven; inkerven; insnijden | creneleren; insnijden; kartelen; kartels krijgen |
Related Words for "groeven":
groeven form of groef:
Translation Matrix for groef:
Related Words for "groef":
Wiktionary Translations for groef:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• groef | → rynka; fåra | ↔ furrow — deep wrinkle in the skin of the face |
• groef | → räffling | ↔ cannelure — Translations |
• groef | → dike; vallgrav; fästningsgrav | ↔ fossé — fosse creusée pour enfermer, ou pour faire écouler les eaux |
• groef | → spont | ↔ rainure — mécanique|fr Petite entaille faite en long sur l’épaisseur d’une pièce mécanique, pour y assembler une autre pièce, ou pour servir à une coulisse. |
• groef | → fåra; dagsverke; fält; spår; rynka | ↔ sillon — tranchée que le soc, le coutre de la charrue ouvre dans la terre qu’on laboure. |
graven:
Conjugations for graven:
o.t.t.
- graaf
- graaft
- graaft
- graven
- graven
- graven
o.v.t.
- groef
- groef
- groef
- groeven
- groeven
- groeven
v.t.t.
- heb gegraven
- hebt gegraven
- heeft gegraven
- hebben gegraven
- hebben gegraven
- hebben gegraven
v.v.t.
- had gegraven
- had gegraven
- had gegraven
- hadden gegraven
- hadden gegraven
- hadden gegraven
o.t.t.t.
- zal graven
- zult graven
- zal graven
- zullen graven
- zullen graven
- zullen graven
o.v.t.t.
- zou graven
- zou graven
- zou graven
- zouden graven
- zouden graven
- zouden graven
en verder
- is gegraven
- zijn gegraven
diversen
- graaf!
- graaft!
- gegraven
- gravend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for graven:
Verb | Related Translations | Other Translations |
gräva | delven; graven | doorwroeten; graaien; grabbelen; snuffelen; woelen; wroeten; wroetend onderzoeken; wurmen |
gräva upp | graven; opdelven; opgraven; scheppen | afgraven; opduikelen; opscharrelen; opsnorren; rooien; uitgraven |
gräva ut | graven; opdelven; opgraven; scheppen |
Wiktionary Translations for graven:
graven
Cross Translation:
verb
-
een gat in de grond maken met de handen of met een graafwerktuig
- graven → gräva
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• graven | → gräva | ↔ dig — to move hard-packed earth out of the way |
• graven | → undersöka | ↔ drill — to investigate closer |
• graven | → rota; böka | ↔ root — rummage, root out |
• graven | → gräva | ↔ creuser — Faire un trou, un orifice. |