Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. ineenzijgen:


Dutch

Detailed Translations for ineenzijgen from Dutch to Swedish

ineenzijgen:

ineenzijgen verb (zijg ineen, zijgt ineen, zeeg ineen, zegen ineen, ineengezegen)

  1. ineenzijgen (ineenzakken)
    kollapsa; sjunka ihop
    • kollapsa verb (kollapsar, kollapsade, kollapsat)
    • sjunka ihop verb (sjunker ihop, sjönk ihop, sjunkit ihop)

Conjugations for ineenzijgen:

o.t.t.
  1. zijg ineen
  2. zijgt ineen
  3. zijgt ineen
  4. zijgen ineen
  5. zijgen ineen
  6. zijgen ineen
o.v.t.
  1. zeeg ineen
  2. zeeg ineen
  3. zeeg ineen
  4. zegen ineen
  5. zegen ineen
  6. zegen ineen
v.t.t.
  1. ben ineengezegen
  2. bent ineengezegen
  3. is ineengezegen
  4. zijn ineengezegen
  5. zijn ineengezegen
  6. zijn ineengezegen
v.v.t.
  1. was ineengezegen
  2. was ineengezegen
  3. was ineengezegen
  4. waren ineengezegen
  5. waren ineengezegen
  6. waren ineengezegen
o.t.t.t.
  1. zal ineenzijgen
  2. zult ineenzijgen
  3. zal ineenzijgen
  4. zullen ineenzijgen
  5. zullen ineenzijgen
  6. zullen ineenzijgen
o.v.t.t.
  1. zou ineenzijgen
  2. zou ineenzijgen
  3. zou ineenzijgen
  4. zouden ineenzijgen
  5. zouden ineenzijgen
  6. zouden ineenzijgen
en verder
  1. ineenzijge
  2. ineenzijge
  3. ineenzijge
  4. ineenzijgen
  5. ineenzijgen
  6. ineenzijgen
diversen
  1. zijg ineen!
  2. zijg ineent!
  3. ineengezegen
  4. ineenzijgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ineenzijgen:

NounRelated TranslationsOther Translations
kollapsa instorting; neervallen
VerbRelated TranslationsOther Translations
kollapsa ineenzakken; ineenzijgen afleggen; bezwijken; desintegreren; het onderspit delven; in elkaar storten; in elkaar zakken; in elkaar zinken; ineenstorten; instorten; invallen; inzakken; inzinken; omlaagstorten; ten gronde gaan; tenondergaan; uit elkaar vallen; uiteenvallen; vallen; verzakken
sjunka ihop ineenzakken; ineenzijgen