Dutch
Detailed Translations for instigeren from Dutch to Swedish
instigeren:
-
instigeren (aanzetten tot; provoceren)
Conjugations for instigeren:
o.t.t.
- instigeer
- instigeert
- instigeert
- instigeren
- instigeren
- instigeren
o.v.t.
- instigeerde
- instigeerde
- instigeerde
- instigeerden
- instigeerden
- instigeerden
v.t.t.
- heb geïnstigeerd
- hebt geïnstigeerd
- heeft geïnstigeerd
- hebben geïnstigeerd
- hebben geïnstigeerd
- hebben geïnstigeerd
v.v.t.
- had geïnstigeerd
- had geïnstigeerd
- had geïnstigeerd
- hadden geïnstigeerd
- hadden geïnstigeerd
- hadden geïnstigeerd
o.t.t.t.
- zal instigeren
- zult instigeren
- zal instigeren
- zullen instigeren
- zullen instigeren
- zullen instigeren
o.v.t.t.
- zou instigeren
- zou instigeren
- zou instigeren
- zouden instigeren
- zouden instigeren
- zouden instigeren
en verder
- is geïnstigeerd
diversen
- instigeer!
- instigeert!
- geïnstigeerd
- instigerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for instigeren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
anstifta | instigeren; opwekken | |
uppmuntra | bemoedigingen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
anstifta | aandoen; berokkenen; veroorzaken | |
driva på | aanzetten tot; instigeren; provoceren | aandrijven; aansporen; aanzetten; opkrikken; opwekken; opzwepen; prikkelen; sterk prikkelen; stimuleren |
uppmana | aanzetten tot; instigeren; provoceren | iemand aansporen; manen |
uppmuntra | aanzetten tot; instigeren; provoceren | aanmoedigen; aanvuren; bejubelen; bemoedigen; bezielen; blij maken; geruststellen; iemand begunstigen; moed inspreken; motiveren; opbeuren; opfleuren; opmonteren; stimuleren; toejuichen; toemoedigen; verkwikken; voorschuiven; voortrekken; vrolijker worden |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
uppmuntra | opgekikkerd; opgeknapt |