Summary
Dutch
Detailed Translations for klauw from Dutch to Swedish
klauw:
Translation Matrix for klauw:
Noun | Related Translations | Other Translations |
hand | hand; jat; klauw; knuist; poot | hand; handje |
Related Words for "klauw":
Wiktionary Translations for klauw:
klauw
Cross Translation:
noun
-
poot van een roofdier
- klauw → klo
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• klauw | → klo | ↔ claw — curved horny nail |
• klauw | → koppling | ↔ clutch — A device to interrupt power transmission |
• klauw | → klo | ↔ talon — hooked claw |
• klauw | → klo | ↔ Fang — Jägersprache, nur im Plural: Klauen oder Krallenfuß von Greifvogel |
• klauw | → tass; ram | ↔ Pranke — Zoologie: Tatze großer Raubtiere |
• klauw | → klo | ↔ griffe — Ongle pointu de certains animaux |
klauw form of klauwen:
-
klauwen (grijpen; pakken; vangen; verstrikken; vatten)
Conjugations for klauwen:
o.t.t.
- klauw
- klauwt
- klauwt
- klauwen
- klauwen
- klauwen
o.v.t.
- klauwde
- klauwde
- klauwde
- klauwden
- klauwden
- klauwden
v.t.t.
- heb geklauwd
- hebt geklauwd
- heeft geklauwd
- hebben geklauwd
- hebben geklauwd
- hebben geklauwd
v.v.t.
- had geklauwd
- had geklauwd
- had geklauwd
- hadden geklauwd
- hadden geklauwd
- hadden geklauwd
o.t.t.t.
- zal klauwen
- zult klauwen
- zal klauwen
- zullen klauwen
- zullen klauwen
- zullen klauwen
o.v.t.t.
- zou klauwen
- zou klauwen
- zou klauwen
- zouden klauwen
- zouden klauwen
- zouden klauwen
en verder
- is geklauwd
diversen
- klauw!
- klauwt!
- geklauwd
- klauwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for klauwen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
fånga | grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken | aanhouden; aanklampen; arresteren; beetgrijpen; beetpakken; betrappen; buitmaken; gevangennemen; grijpen; heroveren; inpakken; inpalmen; inrekenen; naar zich toe trekken; oppakken; opvangen; snappen; vangen; vastklampen; vastpakken; wat neervalt opvangen |
gripa | grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken | aanhouden; arresteren; buitmaken; gevangennemen; iets bemachtigen; inrekenen; oppakken; te pakken krijgen; vangen; verkrijgen |
ta fast | grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken |