Dutch
Detailed Translations for klussen from Dutch to Swedish
klussen:
-
klussen (klusje opknappen)
-
klussen
Conjugations for klussen:
o.t.t.
- klus
- klust
- klust
- klussen
- klussen
- klussen
o.v.t.
- kluste
- kluste
- kluste
- klusten
- klusten
- klusten
v.t.t.
- heb geklust
- hebt geklust
- heeft geklust
- hebben geklust
- hebben geklust
- hebben geklust
v.v.t.
- had geklust
- had geklust
- had geklust
- hadden geklust
- hadden geklust
- hadden geklust
o.t.t.t.
- zal klussen
- zult klussen
- zal klussen
- zullen klussen
- zullen klussen
- zullen klussen
o.v.t.t.
- zou klussen
- zou klussen
- zou klussen
- zouden klussen
- zouden klussen
- zouden klussen
diversen
- klus!
- klust!
- geklust
- klussend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het klussen
Translation Matrix for klussen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
fixa | bevestiging; vastmaken | |
ha olika jobb | klussen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
fixa | klusje opknappen; klussen | afdoen; fiksen; flikken; goedmaken; iets regelen; in orde maken; klaarspelen; klaren; rechtstrijken; rechtzetten; regelen; voor elkaar krijgen |
jobba extra | klussen | |
laga | klusje opknappen; klussen | bereiden; brouwen; fiksen; gaten dichten; goedmaken; herstellen; iets toebereiden; klaarmaken; laaien; maken; prepareren; rechtzetten; repareren; stoppen; verstellen |
reparera | klusje opknappen; klussen | fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren; vernieuwen; verstellen |