Dutch
Detailed Translations for krul from Dutch to Swedish
krul:
-
de krul (krulvorm)
-
de krul (haarkrul)
-
de krul (krullende haarlok; krulletje)
-
de krul (urinoir; vespasienne; waterplaats; straaturinoir)
Translation Matrix for krul:
Noun | Related Translations | Other Translations |
hårlock | haarkrul; krul; krullende haarlok; krulletje | bos haar; cirkeltje; haarkuif; haarlok; haarsliert; kringel; kringetje; kuif; lok; rank; ranken |
lock | krul; krullende haarlok; krulletje; krulvorm | deksel; deksels; haarsliert; lid; vuldoppen |
pissoar | krul; straaturinoir; urinoir; vespasienne; waterplaats | pisbak |
urinoar | krul; straaturinoir; urinoir; vespasienne; waterplaats | pisfles; pisglas; urinefles |
Related Words for "krul":
krul form of krullen:
-
krullen (in de krul zetten)
Conjugations for krullen:
o.t.t.
- krul
- krult
- krult
- krullen
- krullen
- krullen
o.v.t.
- krulde
- krulde
- krulde
- krulden
- krulden
- krulden
v.t.t.
- ben gekruld
- bent gekruld
- is gekruld
- zijn gekruld
- zijn gekruld
- zijn gekruld
v.v.t.
- was gekruld
- was gekruld
- was gekruld
- waren gekruld
- waren gekruld
- waren gekruld
o.t.t.t.
- zal krullen
- zult krullen
- zal krullen
- zullen krullen
- zullen krullen
- zullen krullen
o.v.t.t.
- zou krullen
- zou krullen
- zou krullen
- zouden krullen
- zouden krullen
- zouden krullen
en verder
- ben gekruld
- bent gekruld
- is gekruld
- zijn gekruld
- zijn gekruld
- zijn gekruld
diversen
- krul!
- krult!
- gekruld
- krullend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de krullen
-
de krullen (krulhaar; permanent; krulletjes)
lockigt hår-
lockigt hår noun
-
Translation Matrix for krullen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
lockar | krullen | |
lockigt hår | krulhaar; krullen; krulletjes; permanent | kroeskop; krullenbol |
Verb | Related Translations | Other Translations |
locka | in de krul zetten; krullen | aanlokken; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; dichtbijlokken; gunst winnen; induceren; kietelen; kittelen; lokken; meelokken; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken; tevoorschijn lokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken |
locka håret | in de krul zetten; krullen | |
sätta spolar i håret | in de krul zetten; krullen |