Dutch
Detailed Translations for loskrijgen from Dutch to Swedish
loskrijgen:
-
loskrijgen (losmaken; scheiden; detacheren; loswerken)
-
loskrijgen (lostornen; losmaken; uittrekken; uithalen; tornen)
-
loskrijgen (open krijgen)
Conjugations for loskrijgen:
o.t.t.
- krijg los
- krijgt los
- krijgt los
- krijgen los
- krijgen los
- krijgen los
o.v.t.
- kreeg los
- kreeg los
- kreeg los
- kregen los
- kregen los
- kregen los
v.t.t.
- heb losgekregen
- hebt losgekregen
- heeft losgekregen
- hebben losgekregen
- hebben losgekregen
- hebben losgekregen
v.v.t.
- had losgekregen
- had losgekregen
- had losgekregen
- hadden losgekregen
- hadden losgekregen
- hadden losgekregen
o.t.t.t.
- zal loskrijgen
- zult loskrijgen
- zal loskrijgen
- zullen loskrijgen
- zullen loskrijgen
- zullen loskrijgen
o.v.t.t.
- zou loskrijgen
- zou loskrijgen
- zou loskrijgen
- zouden loskrijgen
- zouden loskrijgen
- zouden loskrijgen
en verder
- ben losgekregen
- bent losgekregen
- is losgekregen
- zijn losgekregen
- zijn losgekregen
- zijn losgekregen
diversen
- krijg los!
- krijgt los!
- losgekregen
- loskrijgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze