Dutch
Detailed Translations for meelopen from Dutch to Swedish
meelopen:
-
meelopen (vergezellen; begeleiden; chaperonneren; volgen; meegaan; geleiden; escorteren)
Conjugations for meelopen:
o.t.t.
- loop mee
- loopt mee
- loopt mee
- lopen mee
- lopen mee
- lopen mee
o.v.t.
- liep mee
- liep mee
- liep mee
- liepen mee
- liepen mee
- liepen mee
v.t.t.
- heb meegelopen
- hebt meegelopen
- heeft meegelopen
- hebben meegelopen
- hebben meegelopen
- hebben meegelopen
v.v.t.
- had meegelopen
- had meegelopen
- had meegelopen
- hadden meegelopen
- hadden meegelopen
- hadden meegelopen
o.t.t.t.
- zal meelopen
- zult meelopen
- zal meelopen
- zullen meelopen
- zullen meelopen
- zullen meelopen
o.v.t.t.
- zou meelopen
- zou meelopen
- zou meelopen
- zouden meelopen
- zouden meelopen
- zouden meelopen
en verder
- ben meegelopen
- bent meegelopen
- is meegelopen
- zijn meegelopen
- zijn meegelopen
- zijn meegelopen
diversen
- loop mee!
- loopt mee!
- meegelopen
- meelopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for meelopen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
eskortera | escorte; geleide; stoet; volgstoet | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
ackompanjera | begeleiden; chaperonneren; escorteren; geleiden; meegaan; meelopen; vergezellen; volgen | |
eskortera | begeleiden; chaperonneren; escorteren; geleiden; meegaan; meelopen; vergezellen; volgen | binnen brengen; binnenleiden |
följa | begeleiden; chaperonneren; escorteren; geleiden; meegaan; meelopen; vergezellen; volgen | bijhouden; jachten; nakomen; naleven; navolgen; opdrijven; ophitsen; opjagen; opvolgen; volgen; voortjagen |
ledsaga | begeleiden; chaperonneren; escorteren; geleiden; meegaan; meelopen; vergezellen; volgen |