Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. neerbrengen:


Dutch

Detailed Translations for neerbrengen from Dutch to Swedish

neerbrengen:

neerbrengen verb (breng neer, brengt neer, bracht neer, brachten neer, neergebracht)

  1. neerbrengen
    sänka; förödmjuka; ta ner; göra ner
    • sänka verb (sänker, sänkte, sänkt)
    • förödmjuka verb (förödmjukar, förödmjukade, förödmjukat)
    • ta ner verb (tar ner, tog ner, tagit ner)
    • göra ner verb (gör ner, gjorde ner, gjort ner)

Conjugations for neerbrengen:

o.t.t.
  1. breng neer
  2. brengt neer
  3. brengt neer
  4. brengen neer
  5. brengen neer
  6. brengen neer
o.v.t.
  1. bracht neer
  2. bracht neer
  3. bracht neer
  4. brachten neer
  5. brachten neer
  6. brachten neer
v.t.t.
  1. heb neergebracht
  2. hebt neergebracht
  3. heeft neergebracht
  4. hebben neergebracht
  5. hebben neergebracht
  6. hebben neergebracht
v.v.t.
  1. had neergebracht
  2. had neergebracht
  3. had neergebracht
  4. hadden neergebracht
  5. hadden neergebracht
  6. hadden neergebracht
o.t.t.t.
  1. zal neerbrengen
  2. zult neerbrengen
  3. zal neerbrengen
  4. zullen neerbrengen
  5. zullen neerbrengen
  6. zullen neerbrengen
o.v.t.t.
  1. zou neerbrengen
  2. zou neerbrengen
  3. zou neerbrengen
  4. zouden neerbrengen
  5. zouden neerbrengen
  6. zouden neerbrengen
en verder
  1. is neergebracht
  2. zijn neergebracht
diversen
  1. breng neer!
  2. brengt neer!
  3. neergebracht
  4. neerbrengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for neerbrengen:

NounRelated TranslationsOther Translations
förödmjuka ootmoed
VerbRelated TranslationsOther Translations
förödmjuka neerbrengen folteren; kwellen; martelen; pijnigen
göra ner neerbrengen
sänka neerbrengen afnemen; inkrimpen; krimpen; lager maken; minder worden; neerbuigen; slinken; verkleinen; verlagen; verminderen
ta ner neerbrengen losmaken; naar beneden brengen; neerleggen; onderuit halen