Dutch
Detailed Translations for neerbrengen from Dutch to Swedish
neerbrengen:
-
neerbrengen
Conjugations for neerbrengen:
o.t.t.
- breng neer
- brengt neer
- brengt neer
- brengen neer
- brengen neer
- brengen neer
o.v.t.
- bracht neer
- bracht neer
- bracht neer
- brachten neer
- brachten neer
- brachten neer
v.t.t.
- heb neergebracht
- hebt neergebracht
- heeft neergebracht
- hebben neergebracht
- hebben neergebracht
- hebben neergebracht
v.v.t.
- had neergebracht
- had neergebracht
- had neergebracht
- hadden neergebracht
- hadden neergebracht
- hadden neergebracht
o.t.t.t.
- zal neerbrengen
- zult neerbrengen
- zal neerbrengen
- zullen neerbrengen
- zullen neerbrengen
- zullen neerbrengen
o.v.t.t.
- zou neerbrengen
- zou neerbrengen
- zou neerbrengen
- zouden neerbrengen
- zouden neerbrengen
- zouden neerbrengen
en verder
- is neergebracht
- zijn neergebracht
diversen
- breng neer!
- brengt neer!
- neergebracht
- neerbrengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for neerbrengen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
förödmjuka | ootmoed | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
förödmjuka | neerbrengen | folteren; kwellen; martelen; pijnigen |
göra ner | neerbrengen | |
sänka | neerbrengen | afnemen; inkrimpen; krimpen; lager maken; minder worden; neerbuigen; slinken; verkleinen; verlagen; verminderen |
ta ner | neerbrengen | losmaken; naar beneden brengen; neerleggen; onderuit halen |