Dutch
Detailed Translations for overlappen from Dutch to Swedish
overlappen:
-
overlappen
-
overlappen
Conjugations for overlappen:
o.t.t.
- overlap
- overlapt
- overlapt
- overlappen
- overlappen
- overlappen
o.v.t.
- overlapte
- overlapte
- overlapte
- overlapten
- overlapten
- overlapten
v.t.t.
- heb overlapt
- hebt overlapt
- heeft overlapt
- hebben overlapt
- hebben overlapt
- hebben overlapt
v.v.t.
- had overlapt
- had overlapt
- had overlapt
- hadden overlapt
- hadden overlapt
- hadden overlapt
o.t.t.t.
- zal overlappen
- zult overlappen
- zal overlappen
- zullen overlappen
- zullen overlappen
- zullen overlappen
o.v.t.t.
- zou overlappen
- zou overlappen
- zou overlappen
- zouden overlappen
- zouden overlappen
- zouden overlappen
en verder
- is overlapt
- zijn overlapt
diversen
- overlap!
- overlapt!
- overlapt
- overlappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for overlappen:
| Noun | Related Translations | Other Translations |
| svälla | wassen; zwellen | |
| Verb | Related Translations | Other Translations |
| svälla | overlappen | uitdijen; uitzwellen |
| överlappa | overlappen |