Dutch
Detailed Translations for pluk from Dutch to Swedish
pluk:
-
de pluk (opbrengst van gewas; oogst; wijnoogst)
-
de pluk (wijnoogst; oogst; druivenoogst)
-
de pluk (oogst; wijnoogst)
Translation Matrix for pluk:
Noun | Related Translations | Other Translations |
druvskörd | druivenoogst; oogst; pluk; wijnoogst | |
gröda | oogst; opbrengst van gewas; pluk; wijnoogst | |
skörd | oogst; opbrengst van gewas; pluk; wijnoogst | gewas; oogst; opbrengst van een gewas; teelgewas |
årgång | druivenoogst; oogst; pluk; wijnoogst | |
årsväxt | oogst; opbrengst van gewas; pluk; wijnoogst |
Related Words for "pluk":
pluk form of plukken:
-
plukken (afplukken)
-
plukken (oogsten; binnen halen)
-
plukken (verzamelen; oogsten)
Conjugations for plukken:
o.t.t.
- pluk
- plukt
- plukt
- plukken
- plukken
- plukken
o.v.t.
- plukte
- plukte
- plukte
- plukten
- plukten
- plukten
v.t.t.
- heb geplukt
- hebt geplukt
- heeft geplukt
- hebben geplukt
- hebben geplukt
- hebben geplukt
v.v.t.
- had geplukt
- had geplukt
- had geplukt
- hadden geplukt
- hadden geplukt
- hadden geplukt
o.t.t.t.
- zal plukken
- zult plukken
- zal plukken
- zullen plukken
- zullen plukken
- zullen plukken
o.v.t.t.
- zou plukken
- zou plukken
- zou plukken
- zouden plukken
- zouden plukken
- zouden plukken
en verder
- is geplukt
- zijn geplukt
diversen
- pluk!
- plukt!
- geplukt
- plukkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for plukken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
församla | oogsten; plukken; verzamelen | samenscholen |
hopsamla | oogsten; plukken; verzamelen | |
insamla | oogsten; plukken; verzamelen | |
plocka | afplukken; binnen halen; oogsten; plukken | orderverzamelen; peuteren; pulken |
plocka ihop | oogsten; plukken; verzamelen | |
samla | oogsten; plukken; verzamelen | afhalen; afhalen en meenemen; afnemen; bij elkaar brengen; bijeen scharrelen; bijeenbrengen; bijeenroepen; bijeenzamelen; bijeenzoeken; concentreren; convoceren; cumuleren; erbij komen; inzamelen; meenemen; opeenhopen; ophalen; oppikken; oppotten; samenbrengen; samenpakken; samenrapen; samenroepen; samenscholen; sparen; verenigen; vergaren; verzamelen; weghalen; wegnemen |
skörda | binnen halen; oogsten; plukken |
Related Words for "plukken":
Wiktionary Translations for plukken:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• plukken | → plocka | ↔ pflücken — (transitiv) mit den Finger abrupfen oder abbrechen |
• plukken | → plocka | ↔ pick — to remove a fruit or plant for consumption |
• plukken | → plocka | ↔ pluck — music: to gently play a single string |
• plukken | → plocka | ↔ pluck — to remove feathers from a bird |
• plukken | → församla; samla | ↔ collectionner — Réunir en collections. |
• plukken | → plocka | ↔ cueillir — détacher des fruits, des fleurs, des légumes de leurs branches ou de leurs tiges. |
• plukken | → församla; samla | ↔ ramasser — Faire un amas, un assemblage, une collection de choses. |
• plukken | → församla; samla; dra ihop | ↔ rassembler — assembler de nouveau des personnes, des bêtes ou des choses qui disperser. |
• plukken | → uppsamla; insamla; hopsamla; sammanfatta; uppta; motta; omhänderta; samla; skörda; inhösta; inhämta | ↔ recueillir — (vieilli) rassembler les fruits d’une terre, en faire la récolte ; on dit plutôt « récolter ». |